Filosofie

PicoSearch

TOP

Illusies - 1977-07-10

Er zijn dingen genoeg waarvan wij weten dat het illusies, fata morgana's, zijn.
Maar reeds bij deze dingen verliezen we het bewustzijn daarvan en gaan volledig in hun betoverende sfeer op.

We weten dat het beeld in een spiegel niet echt bestaat. Dieren en heel jonge kinderen kennen dat beeld een gelijkwaardige bestaanswaarde toe als alle andere en reageren erop. Wij geven het cognitief niet die bestaanswaarde, maar reageren er toch op. Zoals we op alle beelden, kleuren, vormen, geluiden en prikkels reageren.
Nochtans zijn ook dit reflecties, en zijn wij zelf een reflectie, maar één van een niet enkelvoudige aard, zoals die in de spiegel, en ook geen onmiddellijke, maar één met vertraging.

Wanneer we naar een foto kijken, hebben we neiging in het getoonde beeld, een enkelvoudige reflectie met vertraging, op te gaan zoals we in de meer oorspronkelijke situatie opgingen, of ongeveer zo, die door de foto wordt gereflecteerd.
Kijken we naar het televisietoestel, dan zien we niet meer de snijvlakjes van min of meer dikke elektronenstralen, we zien een synoptisch beeld eerder dan dat wat het samenstelt en het ons als beeld doet voorkomen.
Zo ook zijn die elektronenstralen zelf reflecties van andere trillingen, die zelf honderd, duizend maal gereflecteerd zijn op, in en door andere trillingen, miljoenen, miljarden...
Zo ver gaat onze aandacht echter niet, en zelfs ons oog zelf gaat zo ver niet, want het is op zijn beurt samengesteld en afgescheiden in de andere trillingen.
De zogenaamde Gestalt-psychologie neemt - en dit is ironisch genoeg - het feit van de illusies waar, maar zonder verdere diepgang van hoe en waarom.

Wanneer ik achter het radarscherm zit en mijn werk als luchtverkeersleider doe, dan merk ik de ronddraaiende lichtlijn niet, maar kijk naar het beeld dat erdoor achtergelaten wordt, of dat deel erin dat mijn aandacht vraagt. Intussen is die ronddraaiende lijn er wel, die het beeld voortdurend vormt.
Wanneer ik er gewoon achter zit te kijken als er even geen werk is, dan merk ik de ronddraaiende lichtlijn die men time-base noemt. Maar normaal merk ik de lichtpunten dan weer niet waaruit deze lijn is samengesteld. Het vergt al een oplettende waarneming om de verschillende lijnen waar te nemen die achtereenvolgens oplichten om het beeld samen te stellen, maar de samenstelling van de lijn zelf merkt het menselijk oog niet, ook al is de geest nog zo ontvankelijk voor de objectieve gegevenheid.
Het beeld dat het radarscherm mij geeft vertoont een gereduceerde analyse van het beeld dat de ruimtelijke posities van de vliegtuigen vertoont. De ene illusie is analoog met de andere uitwisselbaar en zo kan ik mijn werk doen. Dat betekent: beide illusies in een analoge richting veranderen, binnen de gegeven grenzen.

Wat wij meestal illusies noemen zijn dat soort reflecties die niet meer analoog zijn met hun oorzaak binnen de door ons bewust of onbewust gestelde grenzen. Het soort reflecties dat we niet in ons normale denkkader kunnen plaatsen, zoals een fata morgana die ons 'water' toont in de woestijn, waar geen water is.
In de zee zien we wel water en volgens ons is het daar dus ook, niet omdat we het zien alleen, maar omdat het een operationele analogie vertoont met datgene waartoe we onszelf gelimiteerd hebben, onze persoonlijkheid.
"Een verschil van een duimbreed en hemel en aarde zijn gescheiden..." zegt het Zen Boeddhisme en "het ene brengt het andere mee" zegt de volksmond.
Het andere komt uit het Ene, maar dat ziet ons oog niet.

Copyright © Ben Pirard - 1978

TOP

VOEDSEL, VOEDING - 25 mei 1980

Toen ik het gras bijeenharkte op het gazon in Middelkerke, was er een zeer sterke wind, en het gras vloog geregeld de lucht in, in wolken van kleine losse sprietjes. Bij de buren stond het paard juist in de straal van die grasstorm te watertanden op zijn modderig grasloos stukje grond.
Een paradoxale toestand, dacht ik, een paard dat omgeven door een massa gras (in de lucht) staat te kwijlen van goesting. Dat deed mij aan iets anders denken…

Net zoals het paard slechts een zekere densiteit aan gras in 'vaste vorm' kan tot zich nemen, zo ook kunnen wij i.h.a. slechts voedsel in min of meer vaste vorm tot ons nemen. Als dit niet voorhanden is lijden we honger, ook al is de fijne substantie van datzelfde voedsel overal om ons heen.

Omdat wij het niet zelf in die fijne toestand kunnen opnemen, doen we beroep op de micro-organisatie in de planten, die dat wel kunnen, en eten de hele plant dan op (omdat we hetgeen we echt nodig hebben ook weer op geen andere manier uit die plant weten te halen). Blijkbaar is het ons organisme niet precies om de planten zelf te doen, want het merendeel ervan wordt via bredere en fijnere kanalen weer uitgescheiden. Die vaste voedselvorm is dus eerder een voorwendsel om er onze onkunde, om de stoffen die we echt nodig hebben rechtstreeks uit de omgeving te halen, achter te verschuilen.

Het is interessant om twee zaken na te gaan in dit verband:
Welke stoffen, welke substantie, hebben we precies nodig - eigenlijk om ons organisme continuïteit in opbouw en werking te verschaffen.
Hoe (op welke eenvoudige wijze of langs wat voor omwegen) bekomen we deze.

Het antwoord op de twee vragen kan men zo complex of eenvoudig beschrijven als men wil.
Beschouwt men de mens als een complex wezen, samengesteld uit allerlei vormen van organisatie (organen, weefsels en stelsels) met ieder hun specifieke behoeften, dan is voor al die organisatiegraden ook de behoefte aan voedsel evenredig uitgebreid en gevarieerd.

Beschouwt men de mens echter eenvoudig als een manifestatie van leven, dan is ook zijn voedselbehoefte eenvoudig: leven.

Tussen die twee beschouwingswijzen in ligt een hele cascade aan ontwikkelingsgraden of stadia van ingewikkeldheid zo men wil. Een bepaalde graad van ingewikkeldheid heeft daarin de behoefte aan een bepaald voedingspatroon en -complex, anders gezegd: met een verfijnde ontwikkelingsvorm komt ook een fijnere voedingswijze overeen.

Het is geweten dat een heilige als Thérèse Neuman twintig jaar van haar leven zonder zich zichtbaar te voeden zoals wij dat doen heeft doorgebracht. Er zijn meerdere voorbeelden van dergelijke mensen in de geschiedenis en ook nu leven er zulke mensen.
Paramahamsa Yogananda beschrijft enkele voorbeelden in zijn 'Autobiografie van een Yogi'. Hij zegt dat iemand als Thérèse Neuman van het licht (Licht) leeft. Licht lijkt inderdaad de fijnste vorm van voedsel, energie, in de schepping. In de dieren- en plantenwereld zijn er voorbeelden van hoe lichtenergie rechtstreeks via organen die als zonnecollectoren werken wordt opgeslagen. Alle tussenstadia op het pad der ingewikkeldheid hebben op één of andere wijze dit licht of zijn derivaat als voedsel nodig, zo ook de mens. Zonder licht kan hij niet leven. Ook zijn grover voedsel (vast voedsel…) is door licht ontstaan.

Zo kan men besluiten dat iedere vorm van voedsel, net als ieder plan, ieder stadium, in de schepping een verdere differentiatie en complicatie is van het oorspronkelijke licht, het oerlicht zelf dat aan het begin van de schepping uit het duister werd (wordt) onderscheiden.

Het antwoord op de tweede vraag luidt dan als volgt:
In de mate waarin een schepsel de dichte band met dit oerlicht behouden heeft, kan het zich met fijner voedsel in leven houden. Naarmate zijn uiterlijke manifestatie, op een bepaald ontwikkelingsplan, verder van het oerlicht is afgedwaald, is de kans op tussenliggende hiaten groter, en vormt een omslachtiger voedingspatroon een compenserende levensverzekering. Wanneer bepaalde schakels in het 'verticale' patroon (van op elkaar steunende ontwikkelingsplannen) ontbreken, of onvolledig of fout geschakeld zijn, moeten de meeste tussenliggende stadia elk apart in stand worden gehouden. Dit gebeurt dan door aanvulling via 'horizontale' uitwisseling (inclusief bevruchting en voortplanting…).

Als er zulke hiaten (tekorten, fouten) zijn in de organisatie van een wezen, dan zijn die het gevolg juist van het overslaan van bepaalde ontwikkelingsstadia: prematuriteit dus.
Deze moeten dan achteraf ingevuld worden, waardoor het individu dus maar half of minder functioneert. Bijvoorbeeld het spierstelsel werkt al, maar wordt nog niet aangedreven door een centraal onderliggend (psychisch…) stelsel, het reageert eerder willoos op de wisselende stroom aan activeringsenergie uit de omgeving, die zich eventueel subjectief aanmeldt als een variëteit aan fluctuerende begeerten.

Deze visie op schepping, voortplanting, voeding, laat duidelijk de imperfectie van de gemanifesteerde schepping op een bepaald moment zien. Ze is dan ook voortdurend in volle ontwikkeling en het is onze taak daarin mee te helpen, op alle niveaus die voor ons toegankelijk zijn, niet in het minst in ons zelf.

Wie de band met het oorspronkelijke scheppingslicht, de oerflits, integraal heeft bereikt en behouden, kan erop vertrouwen dat diezelfde oerflits in hem alle tussenliggende ontwikkelingsstadia, in de juiste volgorde, de juiste maat, vanzelf met zijn oorspronkelijke voedingskracht vervult.

Copyright © Ben Pirard - 1980

TOP

HET NATUURLIJK EVENWICHT - 29 juni 1980

Er is de toestand van het absolute onveranderlijk zijn. Hoewel die zelf aan de basis van alle beweging en verandering in het relatieve ligt, blijft hij zelf voortdurend onbewogen. Deze toestand is ook in ons en vormt onze ultieme basis en ons ultiem richtsnoer.

Zodra wij een duimbreed van deze oneindige toestand van onbewogen beweger afwijken, zijn we zelf in beweging, en lichtjes op drift. De verandering doet zich dan voor binnen het onveranderlijke.

Nu zijn daar gradaties in. Er is dus de originele toestand van absoluut louter zijn, zonder meer. Maar in zekere zin gescheiden daarvan is er een toestand van geringe beweging (leich avidya - 'lichte onwetendheid') die zorgt voor een gering onderscheid tussen dat absolute en dit relatieve.

Nu is het zo dat, van zodra het absolute evenwicht van de oorspronkelijke toestand enigszins verstoord wordt, dit onmiddellijk en wel tegelijkertijd zich zal trachten te herstellen.
Hier gebeurt al de eerste aanzet tot de wet van actie en reactie.

Deze poging kan zich soms onmiddellijk ook realiseren en oplossen, en dan is de oude toestand opnieuw prevalent. Maar het kan ook zijn dat de evenwichtsherstelling zich via een cascade aan tussenliggende stappen en stapjes voltrekt, (daar waar verschillende initiële impulsen met mekaar interageren).

Van zodra dus ergens van de oertoestand wordt afgeweken, treedt onmiddellijk een heel mechanisme in werking om het oorspronkelijk evenwicht te herstellen (en tenslotte zal ook dit mechanisme weer in de oertoestand moeten oplossen om aan de wet van het evenwicht te voldoen).

Het leven speelt zich af tussen enerzijds dat oneindig stabiele absolute zijn - van waar uit het als een excitatie vertrekt - en anderzijds een toestand van verwarring, degeneratie, dood, entropie.

Naarmate het leven verder van de oorsprong is afgedaald, is de binding daarmee ook zwakker, en daarmee de neiging tot evenwichtsherstel. Het zwakke blijft gemakkelijker aan de oppervlakte dwalen, zoals schuim op het water blijft drijven. In die derde zone is er geleidelijke ontbinding van alles wat in de tweede zone, de zone van het zuivere natuurlijke leven in contact met het zijn, is opgericht en voortgebracht.

De ontbindingszone is een bijproduct van de levens- of scheppingszone, die zelf een product is uit de absolute zone.

Het is de kunst van een goede wereldnavigator om gebruik makend van de natuurlijke tendens in hem om het evenwicht te herstellen (deze tendens is de aantrekkingskracht tot het absolute), zijn leven zó te richten, dat hij noch in de eeuwige afgrond van het oneindige niet- iets verdwijnt, noch verloren vaart in het oerwoud van de dood, de entropie.
De levensstroom is breed genoeg en biedt plaats aan een oneindig aantal opvarenden. De kracht waarmee het leven oorspronkelijk stroomt staat er borg voor dat we niet op eigen kracht in de bron kunnen terechtkomen en daarin blijven. Maar we moeten ons hoeden voor de kanten, waar de stroming vertraagd is, en waar we tussen woekerende planten kunnen vastraken of op zandbanken in ondiep water, of nog, geklemd tussen bijeengedreven drijfhout van vroegere wrakken…

Copyright © Ben Pirard - 1980

TOP

WAAR KOMEN WE VANDAAN, WAAR GAAN WE NAARTOE? OF: HOE IS DE CIRKEL ROND? - 01 MRT 1985

In oneindigheid (het eerste en enige gegeven) is alles mogelijk.
Aan ons (elk een voor een deel gerealiseerde mogelijkheid) om er de dynamische structuur in te onderkennen, (een voor de meesten van ons zich realiserende of nog te realiseren mogelijkheid).

Men kan alles in alles zien, of niets in alles, of alles in niets, of ook nog niets in niets. (Dat laatste als ervaring is transcendent bewustzijn zonder meer, het voorlaatste is kosmisch bewustzijn, evenals niets in alles zien, en alles in alles zien zal als ervaring wel eenheidsbewustzijn zijn denk ik, maar men kan zich ook mentaal voorstellingen maken en weinig ervaren).

In de oneindigheid kijkend kan men volledig oplossen daarin en 'niets in niets' ervaren. Maar het kan ook zijn dat men niet helemaal oplost, dat er een zekere structuur, kennisstructuur, persoonlijkheidsstructuur, blijft domineren. Daarmee zal men dan een structuur in het oneindige niets kunnen waarnemen. Een projectie eigenlijk, de eigen structuur in feite.

Dit betekent dat men vanuit een bepaald referentiepunt blijft kijken, dat men dus zijn individualiteit behoudt.

Verder abstraherend… Als we de oneindigheid als één homogeen 'niets in niets' beschouwen, wat het in wezen misschien wel is, dan valt er verder niets meer over te zeggen. Ook als we het zo ervaren, en niet anders, dan zijn we er op dat moment niet, om er aan wie dan ook (wie zou er zijn) iets van (wat dan wel) door te geven.

Deze absoluut 'zuivere' basis van alles kunnen we ons dus alleen maar voorstellen, en als we ze ervaren dan nog blijkt er in werkelijkheid net iets méér dan dat 'niets in niets' te zijn, want er is die ervaring, die bewustzijn zonder meer is, maar toch meer dan alleen maar een dood niets.

Het 'niets in niets' is dus buiten de werkelijkheid een denkbeeldige zuivere basis van de werkelijkheid, (zoals de mathematische 'nul-set').

Binnen de werkelijkheid die wij kennen en ervaren (ofschoon die zelf binnen de uiteindelijke absolute waarheid van 'niets in niets' vervat moet liggen - dezelfde 'als alles in alles' - en waar we zelden 'buiten' gaan (ze transcenderen) is er dus 'minstens' ook nog het bewustzijn (waar te nemen wanneer we de werkelijkheid transcenderen).

Het niets als zodanig is even absoluut als het zijn als zodanig: het zijn van niets of het zijn van alles, dat is hetzelfde zijn.

Maar de ervaring, het besef, het stille weten, het kennen van het zijn in zijn zuivere toestand (dus zònder toe-stand, maar als zo-danig) is zuivere ervaring, zuiver besef, zuiver weten, louter kennen of puur kennis, of enkel kenner…
Zoals het zuivere zijn, het louter niets van alles, overal en nergens speciaal oneindig is, zo is dat dus ook dit louter bewustzijn, nergens bepaald.

Aangezien de oneindigheid puur 'gegeven' is, 'er' is, kan alles 'er' zijn (in die oneindigheid).

En nu komt er beweging in ons bewustzijn van de oneindigheid: A…
Het wordt nu de oneindigheid van alle mogelijke beperkingen, die maar denkbaar zijn.

En nu loopt alles eindeloos vast in de oneindigheid, het bewustzijn stokt: G…

Maar dit kan geen oneindigheid zijn, die helemaal ingeperkt is en waar niets meer mogelijk is, in die negatie kunnen we niet eeuwig vastlopen: N…

Ergens moet tenminste een veilig eilandje oneindigheid over blijven, dat zoals eerst niet helemaal ingeperkt is door alle mogelijke structuren die oneindig voor kunnen komen. Eén punt waar de oneindigheid oneindig zichzelf blijft, waar alle structuur en alle beweging mogelijk blijft: I…

Vanaf dit punt kan iedere mogelijkheid van de oneindigheid worden beschouwd en kan de hele oneindigheid zoals zij is (AGNI) steeds eindeloos zichzelf worden: M…
AGNIM… Het eerste 'woord' van de Rig Veda, zoals Maharishi het uitlegt, de basis van het scheppingsproces.

Het scheppingsproces gebeurt dus oneindig, voortdurend, vanuit één punt, of vanuit oneindig veel punten die ditzelfde zijn. Teneinde ons zelf te bepalen, moeten we dus zowel dit ene punt als zijn 'omlijningen', zijn structuur, kennen.

Dit ene punt kunnen we dus kennen als het louter bewustzijn, dat ons zijn is, dat zich als zijn waarneemt.

En dan zien we dat dit punt in een zekere al dan niet definieerbare ruimte en tijd voorkomt, en dat dit zo is met al die ene punten of puntplaatsen, en dat hun ruimte en tijd in mekaar overvloeien.

We kunnen dan achtereenvolgende bepaalde aggregatietoestanden beschouwen, die gaan vanaf het louter zijnsveld tot het gebied van zeer bepaalde lichamelijke anatomie:

Zoals we het hele universum in wording kunnen beschouwen als een vurige lichtkern waarrond zich allerlei fijne stralen uitspinnen tot een heel netwerk van fijne en samengestelde lichtvezels, die alleen maar de patronen zijn die uitgaande lichtkogeltjes vanuit het centrum beschrijven, door op een bepaalde manier samen te gaan en aldus zich tot alle mogelijke vormen van schepping te bewegen (zie……), zo ook kan men het individu zien als een centraal punt dat oplicht en zich uitbreidt in een soort bolvormige energiewolk, waarbinnen zich dan allerlei differentiaties en ook aggregaties voordoen.

Alleen als dit zich volgens bepaalde mogelijkheden voordoet, kan zo'n systeem' in principe op zichzelf blijven voort draaien. Maar er is veel kans dat het vroeg of laat in zichzelf vastloopt.
Met andere woorden, er blijken achteraf een serie ongeschreven fundamentele natuurlijke wetmatigheden te onderkennen, volgens dewelke het systeem zich kan ontwikkelen tot een al dan niet in zichzelf vastlopend geheel.

Een bepaald 'patroon van relaties' binnen de elementen, de impulsen, die zich tot een mens structureren zou men als het intellect kunnen zien. Het punt van centraal transcendent bewustzijn is het transcendent Ego, de puntplaatskern van het individu, waar een relatief veld, een min of meer bolvormige energieruimte, zich ontwikkelt.
Daarbinnen condenseert zich, door een bepaalde manier van samengaan van scheppingsimpulsen, een kern die steeds 'fysischer' wordt en zich dan opdeelt en zo uitbreidt binnen die 'omheinde ruimte' van dat individu.

Het kan zijn dat (alle mogelijkheden…) de kern al fysisch is geworden, voordat hij de nodige intrinsieke organisatie had om zich ongehinderd oneindig te kunnen uitbreiden. In dat geval (alle mogelijkheden…) bestaat misschien de kans dat deze organisatiestructuur (intellect, verstand, zintuigfuncties en motoriek…) er achteraf alsnog wordt ingelegd, via een ingewikkelde wisselwerking met omringende patronen van scheppingsimpulsen.

Dit soort fijne tekorten, die ervoor instaan dat een lichamelijke structuur maar tijdelijk kan bestaan, kunnen bewust alleen op een overeenkomstig fijn niveau van ontwikkeling van de zintuigen worden waargenomen. Daarbuiten kunnen ze alleen worden vermoed.

Copyright © Ben Pirard - 1985

TOP

ANATOMIE VAN TIJD EN RUIMTE - 22 MAART 1985

Volgens de wiskundige berekeningen van de energietoestanden van het verenigd veld komen deze 'discreet' voor. Dus bijvoorbeeld de waarde van 1 foton of 2 of 3…

Dit wijst er volgens mij op dat er in werkelijkheid maar één veld is, en dat dit veld ja of nee trilt (1 foton), en dat alle verdere excitatietoestanden ervan alleen maar een verdere complicatie van hetzelfde zijn: het ja-trillend veld vormt de basis voor een daarop gesuperponeerde (waarop anders?) trilling, wat op zijn beurt alweer een veld vormt dat ook weer kan gaan trillen of niet. Als het trilt dan geeft dat de waarde 3 aan de excitatietoestand m.b.t. de vacuümtoestand.
trillingsniveaus
Trilt het niet, dan blijft de waarde 2. Ik denk dat het begrijpelijk is dat de secundaire (gesuperponeerde) trilling geen breuk van de primaire kan zijn, waaruit zij gegenereerd wordt.
En wat de primaire trilling (1 fotonveld) betreft, deze heeft een ondeelbare waarde omdat zij deze zijde van de grens 'manifest-nietmanifest' vormt of van de grens jatrilling-neentrilling.
Anders gezegd, de eerste trilling van het Niets is de allerfijnste trilling die mogelijk is, er bestaat dus geen kleinere, of het zou opnieuw het trillingsloze Niets zijn (0).

Iedere bijkomende trilling van deze primaire oertrilling is daar dus een geheel veelvoud van, omdat ieder percentage door interferentiewerking de oertrilling zelf op die plaats zou uitdoven in het oneindig Stille Niets.

Maar de bijkomende oertrillingswaarde van de oertrilling zelf zal deze sommeren tot juist 2 maal haar waarde, terwijl opnieuw een trillingswaarde die daarboven zou liggen, tot uitdoving zou leiden voor het gedeelte van haar waarde boven de oorspronkelijke allerkleinste waarde of haar veelvoud.
De eerste trilling van het Niets kan niet anders dan in fase zijn met haar verdere trillingen.

Wanneer we het heelal op deze wijze opgebouwd zien, dan worden een aantal dingen duidelijk, die te herleiden zijn tot verschil in ruimte, tijd, massa, beweging.

Waar en wanneer de oertrilling in fase met zichzelf gegenereerd wordt uit het Niets, is er sommatie. De oertrilling van het oneindige Niets vangt altijd aan op één puntplaats in dit Niets. De sommatie of neutralisatie zal zich dus ook steeds vanuit deze zelfde puntplaats voordoen. Dit leidt tot de voortdurende manifestatie van bolvormen in de schepping. Ze ontstaan als het ware door schuim dat vanuit één punt wordt opgeklopt.

De zon, die bij uitstek de generatiebron van nieuwe materie lijkt, zou dan wel eens een plaats in het universum kunnen zijn, waar de oertrilling met zichzelf sommeert, terwijl het zwarte gat dan de tegenpool van een zon zou vormen, waarin de oertrilling zichzelf neutraliseert. Beter gezegd: de plaats waar een zon voorkomt in de oneindige ruimte van het Niets zou de plaats zijn waar de oertrilling voortduurt in een tempo dat oneindig kort is en waarvan de (denkbeeldige) golflengte overeenkomt en in fase is met die van de oertrilling zelf.
Een zwart gat zou dan rond die puntplaats in de oneindige ruimte bestaan, waar de oertrilling voortduurt in een tempo dat oneindig kort is maar waarvan de (denkbeeldige) golflengte in absolute tegenfase is met die van de oertrilling zelf.

Wat nu de voortzetting van deze 'positieve' en 'negatieve' trillingen betreft: waar deze elkaar ontmoeten, zijn er, al naar gelang de plaats, afgeleide verschijningen of verdwijningen van de al even afgeleide trillingscomplicaties van de oertrilling.

In de ruimte gezien lijken dus grote lichamen, hemellichamen, te ontstaan en te vergaan, en daartussen is het vacuüm dat alleen gevuld is door elkaar gedeeltelijk opheffende trillingen, zodat daar een zekere graad van manifestatie kan voorkomen, maar niet zo eenduidig als in de kern van een zonneplaats. (De zon die wij waarnemen als een zeer hete kolkende lichtbol is in wezen alleen een puntplaats waar de oertrilling - het oerlicht - tot op zekere hoogte zichzelf exciteert. Wijzelf zijn een bepaald patroon in deze band van trillingen, dat met deze puntplaats resoneert. Onze zintuiglijke waarneming van de zon: vorm, licht, warmte, is een onderdeel van het resonantiepatroon dat we zelf zijn, niet van de zon.) Tot daar ruimte en vorm.

Wat nu de tijd betreft, kan men zich makkelijk voorstellen dat iedere bijkomende golving van de oertrilling een vertraging op die oertrilling vormt. Het oerlicht heeft zogezegd de hoogste snelheid. Een kleinere trillingsfrekwentie is niet mogelijk, of ze zou geen trilling meer zijn maar onbeweeglijkheid.
Dus naarmate de complicatiegraad van de oertrilling toeneemt komen er steeds grotere, maar ook tragere trillingen of golven voor. Ons lichaam bijvoorbeeld is globaal een complex van wat tragere en grotere golven en hun patronen.
Maar al deze grotere golven hebben de kleinere in zich, aangezien ze er complicaties van zijn. (Dat de grovere zintuigen de fijnere golven niet waarnemen, betekent nog niet dat die niet bestaan, evenals hun patronen).

Dit doortrekkend kunnen we tot het besef komen dat ons lichaam dat misschien relatief traag schijnt te zijn, intussen toch wel bestaat bij gratie van snellere golven en cyclussen, ja uiteindelijk van de allerhoogste snelheid in het heelal: het oerlicht.
Ons lichaam is een grove complicatie van niets dan licht. En dit licht dat zich aan de hoogste snelheid voortplant door de ruimte (zo lijkt het althans) is de allerfijnste en snelste vibratie van het oneindige zelf!

Dus in ditzelfde trage lichaam bevindt zich de oneindigheid van tijd en ruimte en vice versa!

En daar kunnen we bewust in 'afdalen' door de laatst bijgekomen trage golfpatronen te laten voor wat ze zijn. Zo komen we tot onze oorspronkelijke toestand waar geen tijd of ruimte ons beperkt.

Wanneer wij ons met onze aandacht in een bepaald gebied van grote trillingen ophouden dan lijkt het dat we traag bewegen (relatief traag dan). Het is alsof we met zevenmijlslaarzen ons wijdbeens over een aantal hoge bergtoppen bewegen, zonder de tussenliggnde valleien waar te nemen. Maar in werkelijkheid bewegen we ons aan een snelheid die steunt op die van de oertrilling, het licht, zonder dat dit onze aandacht rechtstreeks heeft.
Op het aardoppervlak loop ik aan zo'n 7 km per uur, maar in datzelfde uur heb ik (zonder het te merken) zo'n 2000 km afgelegd rond de aardas, en rondom de zon hebben we intussen met zijn allen een nog wat grotere afstand gedaan, en dan bewegen we ons nog eens aan een duizelingwekkende snelheid met ons hele zonnestelsel door de melkweg, enzovoort.

We zijn ons dus gewoon niet bewust van onze hoge snelheden. Maar dit bewustzijn kunnen we stelselmatig terugwinnen. Naarmate we hierin afdalen, komen we in hogere snelheden terecht, waar we m.a.w. meer afstand in dezelfde tijd hebben afgelegd, of dezelfde afstand in minder tijd. Naarmate we afdalen, naar de kleinere trillingsniveaus met ons bewustzijn (ín ons bewustzijn) is er dus meer afstand, ruimte, en minder tijd.
Bij de allerfijnste, de oertrilling, aangekomen, en met haar pulserend zonder meer, is er dus een maximum aan ruimte, en een minimum aan tijd. Nog één stap terug en: er is oneindige ruimte, en geen tijd. In deze ruimte is alles verder mogelijk, in geen tijd, aan de snelheid 'oneindig'.

Alle trillingen en hun samenstellingen doen zich voor in deze oneindige tijdloze ruimte. Ook ons lichaam, onze geest, ons leven. We kunnen deze grotere, en vaak grovere, trillingspatronen dus moduleren naar de oertrilling van de oneindigheid, of anders gezegd: ze van deze oertrilling laten doordringen in haar discrete opeenvolgende gradaties.
Het is immers best mogelijk, en waarschijnlijk, dat een aantal tussenliggende gradaties niet voorkomen, ontbreken dus.

De oertrilling moet er wel zijn, maar ons bewustzijn daarvan kan ontbreken als er een paar tussengeschakelde trillingsgradaties ontbreken, een aantal 'harmonischen'.

Copyright © Ben Pirard - 1985

TOP

OVER GOED EN KWAAD - 5 november 1985

Het 'kwade' is alleen maar het 'goede' dat te snel gaat.

Het goede is alleen maar 'dat wat is'.

Niet dat wat (het) schijnt te zijn, maar dat wat (het) werkelijk is.

En 'dat wat is' is altijd en overal in alles en buiten alles.

En voorzover het 'in' alles is, is het voortdurend in beweging. Alles is beweging, en dat wat overal en altijd en ook in alles is, is daar in beweging. En het is 'in beweging' omdat het in alles is, niet alleen 'in rust'. Zelf is het rust, in rust.

Het goede is rust en naarmate het beweegt verliest het zichzelf. De rust gaat verloren in beweging, ook al blijft ze erin aanwezig, - beweging kan altijd ophouden - en naarmate de beweging heftiger is, wordt zij minder en minder de weerspiegeling van wat zij wezenlijk is.
Dat wordt zij maar naarmate zij tot rust wederkeert.

Iedere rijzende golf, van dat wat is, is slechts een vraag van dat wat is naar zichzelf.
Het antwoord is de rust.
Het absolute antwoord op alle vragen is de absolute rust.

De rijzende golven van het absolute niet-iets vormen de voortdurende schepping. De schepping van vraag op vraag van het absolute naar zichzelf. Want na ieder antwoord rijst opnieuw de vraag 'wie ben ik' en opnieuw het antwoord: rust.

Golffront na golffront vormt laag na laag in de schepping, terwijl het absolute telkens tot zichzelf wederkeert.

Golffronten ontmoeten elkaar, confronteren elkaar, versterken elkaar, breken elkaar en heffen elkaar op, en wat overblijft zijn vormen. Allerlei vormen van dat wat is. Maar zij zijn beweging en beweging is een toestand van rust.

Wanneer (of daar waar) beweging te snel loopt is er te weinig rust ingebouwd in de vormpatronen waarin zij loopt. Dat is niet goed. Er is een te groot verloop, te weinig stabiliteit. Het schuim van de schepping is niet sterk genoeg, het weerspiegelt niet genoeg dat wat het is. Het moet verrijkt worden door fijnere toestanden van rust.

Het lichaam is de manier waarop wij met onze omgeving in interactie zijn, en, via onze omgeving, met onszelf.
Het fijnere weefsel van het lichaam is het schuim van de schepping. Als wij kwaad zien, dan is dat kwaad er, in onze omgeving, in onze interactie ermee, in onszelf.
Het zien van kwaad is een signaal om de oorsprong ervan met goed te vullen.

Wanneer alles van absolute goede rust van zijn vervuld is, dan zal men geen kwaad zien. Slechts waar de nodige rust ontbreekt, kunnen zich eilanden van kwaad vormen, die later kunnen samenvloeien en het geheel overdekken.

Wij moeten ons zeker niet laten verleiden door overdreven ijver om het kwaad 'uit te roeien', want zodoende stapelen we alleen maar kwaad op kwaad.

Laat de dingen op hun beloop. Wees zelf een uitstralingsbron van dat wat goed is, van dat wat is. er zal dan noch in uzelf, noch in uw lichaam, noch in uw interactie of omgeving nieuw kwaad kunnen gezien worden. En het oude verwelkt vanzelf met de tijd.

Bouw de fijnere toestanden van beweging in het weefsel van uw eigen wezen in.

Dan zijt ge ontoegankelijk voor het kwaad, en één met het goede.

Copyright © Ben Pirard - 1985

TOP

TOEVAL - 28 december 1985 - 28 december 1985

De term 'toeval' gebruiken wij gemakkelijkheidshalve om gebeurtenissen aan te duiden waar we geen kennis of controle over hebben.
Voor een pasgeboren baby zal wel alles zowat toeval zijn. Voor iemand met een ruim inzicht is er steeds minder toeval.

Wanneer wij voor het eerst tegenover de werkelijkheid als geheel komen te staan (individualisatie), dan weten we niets, en die werkelijkheid 'buiten ons' lijkt een reusachtige pudding zonder enige structuur.

Maar geleidelijk aan beginnen we erin door te dringen. We slagen erin om een paar grote stukken van de pudding te isoleren en ermee aan het werk te gaan. Daarmee komt er grofweg wat structuur.

Maar we ondervinden dat er achter iedere ontdekte laag nog meer pudding zit. En ook ondervinden we dat wanneer we met de geïsoleerde stukken aan het werk gaan, er steeds opnieuw wat kleine stukjes verloren gaan in gruis. Dat gruis is toeval.

Maar naarmate we onze technieken en ons inzicht fijner afstellen, wordt het gruis ook fijner. Toeval komt voor, zolang we niet met het allerfijnste element van de pudding zelf werken, maar met min of meer fijne klodders.
Wanneer we eenmaal zover zijn dat er geen fijner element meer is om mee te werken dan het fijnste bestanddeel van de pudding, dan ontsnapt niets meer aan onze aandacht, is er geen afval of toeval meer. Alles loopt gesmeerd.

Maar dat gebeurt niet voor honderd percent, voordat we ontdekt hebben dat wij zelf de pudding zijn.

Copyright © Ben Pirard - 1985

TOP

EENHEID EN VERENIGING - 29 december 1985

Door het regelmatig lezen van de voor het oppervlakkig verstand onbegrijpelijke Veda, begint zich vaag een proces van 'verbinding' voor te doen. Het is een vaag begrip, een aanzet maar, die (nog) niet in woorden kan worden vertaald. Het is een begin van inzicht, zonder meer. Er worden transcendente verbanden gelegd.

Dit is een hoopgevend proces, maar het laat toch tegelijk het verstand zeer onbevredigd achter. Vooral omdat het verstand, zijnde een bepaalde toestand van bewustzijn, dit vormingsproces van het bewustzijn min of meer mee beleeft, er bij betrokken is. Het verstand heeft daarbij de neiging, zoals altijd, over het ware doorleefde begrip uit te gaan zweven, te gaan vooruitlopen.

En daar is aanleiding genoeg toe. Want er is al zoveel neerslag van aha-erlebnissen door de geschiedenis heen, in alle vormen en talen.
Er zijn al die mythologische verhalen, er zijn wetenschappelijke bevindingen, er zijn gedichten, die allemaal naar hetzelfde verwijzen.
Ook godsdiensten en filosofieën. Maar het is alles tezamen zo'n onoverzichtelijk bos van verwijzingen naar die ene onderliggende werkelijkheid, waar zij het allemaal op hun manier over hebben.

En dan vraag ik mij af wat het beste is. Zou het de moeite waard zijn om te proberen in dit alles duidelijkheid te brengen door het te inventariseren, in te delen en te ordenen? Maar hoe sluit het ene dan op het andere aan? Is het hier niet als in de wereld van technische en elektronische apparatuur, waar van verschillende standaarden is uitgegaan? En gegeven dat een groep mensen zo groot als een hele univeriteit bereid zouden zijn met dit ontzaglijk, zij het voor de mensheid grondig orde scheppend werk, te beginnen, zouden zij dan voldoende mekaar begrijpen en dit blijven doen naarmate hun werk vordert? En zouden er dan niet nog nieuwe bijkomende formuleringen nodig zijn, om alles aan elkaar compatibel te maken? En is dat eigenlijk niet hetgeen waarmee de mensheid al zolang bezig is, en waarin zij aan alle kanten en steeds weer verdwaalt?

Heeft niet alle tweestrijd en daaruit voortvloeiende miserie in de wereld dit originele wanbegrip als oorzaak? Het fenomeen van de Toren van Babel. Het fenomeen ijdelheid: hoger willen bouwen dan dat er al stenen voor aangevoerd zijn.

Maar aangezien het nu zo ver is… Moeten we nu dat wat al gebouwd is, ook al sluit het niet mooi op elkaar aan, ook al vloekt het soms met elkaar, ook al staat het soms mekaar in de weg of steunt het op verkeerde gronden, moeten we dat alles als zinloos terzijde schuiven?
En ligt het dan niet opnieuw elders in de weg?
Aangezien het er nu eenmaal is… Moeten we nu niet met engelengeduld alles in ogenschouw nemen en zachtjes verbouwen, aanbouwen en voortbouwen? Moeten we niet eerst nagaan wat het meest waardevol is?
Kúnnen we dat eigenlijk met ons huidig ontwikkelingspeil? En wie zal bepalen en met gezag verklaren wat een voldoende ontwikkelingspeil ís? Hebben we daar dan standaarden voor? Is daar de hele strijd niet om begonnen?

Het is duidelijk dat we die standaarden niet hebben. We kunnen er redelijkerwijze van uitgaan, dat we ze zullen benaderen, indien we terugkeren naar de oorsprong, voorbij het punt waar de verwarring is ingetreden.

Die verwarring is er duidelijk in de denkende geesten, niet voorzover ze geest zijn, maar voor zover ze denken. Want als de geesten hun denken staken, tot verstomming brengen, dan ervaren zij hoe ze het wezenlijk eens zijn.

Het is alleen maar die bemoeizuchtige schetterende papegaai, die door zijn lawaai het hele werk in het honderd laat lopen: het kleine verstand, dat de hele wereld wil controleren en regelen, het controleapparaat dat de functie van regering op zich neemt.
Regeren gebeurt in absolute stilte. De stilte die overal is.
Het verstand is niet overal. Alleen in kleine geïndividualiseerde, geïsoleerde eilandjes, drijvend in de oceaan der oneindige stilte. Het echte Werk gebeurt in deze Stilte. Het verstand is er een karikatuur van. Het dient alleen om te beamen. Maar het tatert zoveel dat het lijkt alsof het zelf al het werk doet en dat er verder niets schijnt te gebeuren.

Om het Werk dus degelijk te laten verlopen, moeten we functioneren vanaf het absolute niveau van de oorspronkelijke Stilte, van vóór de 'oorspronkelijke' tweestrijd. En het lijkt mij mogelijk dat een aantal van dergelijke verlichte geesten inderdaad ertoe zouden kunnen komen om alles wat er tot hiertoe aan waardevols geproduceerd is, ter weergave van de Werkelijkheid, te ordenen, met mekaar in duidelijk verband te plaatsen, aan te vullen, te verenigen.

Iedere cultuur, ieder cultuurproduct, heeft zo zijn waarde. Maar geen enkel is volmaakt volledig. Het gaat erom ze allemaal zo met elkaar in verband te brengen, dat ze mekaar duidelijk aanvullen en verrijken.
En dat kan zeker alleen vanuit de fundamentele eenheid die ze alle tot oorsprong moeten hebben, en wel in haar zuiverste vorm van absolute stilte.

Copyright © Ben Pirard - 1985

TOP

OVERZICHT, DOORZICHT, INZICHT - 1 januari 1986

Wat is het belangrijkste en hoe kan men de werkelijkheid overzichtelijk beschouwen. Ervaring en kennis vullen elkaar aan. Men zal geen waardevolle totaalervaring hebben als de kennis, voorkennis, ervan niet aanwezig is.

We kunnen onze voorstelling van eenvoudig tot zeer complex laten gaan.

Na de aller eenvoudigste voorstelling van 'alles is één' of 'alles is Niets' volgt de indeling in 2:
het Absolute en het Relatieve. Er is het absolute ongeschapen 'Niets', niet-Iets, het Zijn, en daarin een bepaalde structuur van verhoudingen, van de geringste vibratie tot de meest samengestelde.

We kunnen ook een indeling in 3 beschouwen:
Het Zijn, de Schepping en hun Relatie, de brug of de kloof tussen beide. We kunnen dat algemeen in drie niveaus zien:
Het allerfijnste (adiatman), het grove gemanifesteerde (adibhuta) en daartussen het fijnere (adideva).
Maar we kunnen deze indeling in niveaus ook nuanceren tot een zevental:

    Aarde
    Water
    Vuur                      zintuigen
    Lucht
    Ruimte/tijd         verstand
                Intellect
                Ego (Zelf)

Men kan behalve in opeenvolgende scheppingslagen ook nog indelen in graden of soorten entiteiten. Op die manier ontstaan door beide indelingen (horizontale en verticale:+) samen te zien, een soort stamboom, een scheppingsboom of levensboom, waarvan de wortels in de 'lucht' of ruimte' of het 'Niets', huizen en de takken of twijgen op het aardse plan.

Globaal indelen kan ook in 'Hemel en Aarde', de 'beide tot elkaar gewende Volheden', (de twee Camu-vaten?).

Met wat meer modern wetenschappelijke termen kan ook worden ingedeeld in: Vacuüm, Energie (of Krachten) en Materie (of Deeltjes).
Dat geeft al dadelijk een hint naar de mythologische beschrijvingswijze of zienswijze, waarvoor de personificatie van krachten, de topografische beschrijving van sferen of manifestatieniveaus en de antropomorfe verhaaltrant typerend is.

Ik heb zo eens een uiterst modern wetenschappelijk artikel over bepaalde elementaire deeltjes gelezen. Daarin gebruikte de nuchtere objectief ingestelde professor voortdurend termen als 'het huwelijk tussen … en …' om een bepaalde soort verhouding tussen bepaalde deeltjes aan te geven. Ik heb toen gedacht: "als iemand in een verre toekomst dit leest, zonder te weten dat het over reële deeltjes gaat, zal hij het een even merkwaardig en onbegrijpelijk mythologisch verhaal vinden als wij dat nu vaak doen met oude geschriften."

Om de talloze relaties in patronen en interacties weer te geven, gedetailleerd en zo volledig mogelijk te omschrijven, bij dergelijke fundamenteel wetenschappelijke gegevens, gaat men gemakkelijk gebruik maken van meer bekende alledaagse beelden en allegorieën, omdat er geen andere termen voor zijn, of omdat die te droog overkomen in hun wiskundige formulevormen bijvoorbeeld.

Hoe men de werkelijkheid ook beschouwt, er is steeds een zekere stilering. Deze ligt in de aard, het bewustzijn, de persoonlijkheid, van degene die schouwt,- kennis is gestructureerd in bewustzijn. Wie deze structuur (nog) niet heeft, zal nooit dezelfde volledige werkelijkheid zien, maar zich beperken tot de stileringen die hem als hulpstellingen worden aangereikt. Maar dat zijn slechts de hoofdlijnen, de lijnen die in het hoofd van de eerste waarnemer zijn gestructureerd.
Er is meer dan die lijnen, er is het bewustzijn van en in het geheel zelf waarin ze voorkomen. ('Wie deze ervaring niet kent, wat kan de Veda voor hem…')

De 'Jakobsladder' wordt een prachtig klikkende verrijking van een dynamisch werkelijkheidsinzicht en overzicht en doorzicht. Maar zonder die laatste ervaring is het een kinderlijke karikatuur. De belangrijkste 'parameters' (kennis waarin het bewustzijn gestructureerd moet zijn, zodat ook kennis verder daarrond en daarin en daardoor kan 'kristalliseren') zijn dus tot hiertoe:
Op de eerste plaats de ervaring van het eenmalig Zijn zelf.
Dan de kennis en ervaring van het 'geleed' zijn: lagen, niveaus. Grosso modo twee of drie, maar liever een stuk of zeven, acht, en eigenlijk nog veel meer (24 enz.?).
Verder een zekere 'afgelijndheid' binnen één of meerdere van deze lagen, waardoor een individualisering van verschillende entiteiten, subjecten of objecten kan worden gezien. Dan het verband tussen deze hele schepping als afstammings- en opsplitsingspatroon: een levensboom, of (voor de waarnemer) kennisboom.
Maar het mag geen kale boom blijven. Er zijn een aantal hoofd-en zijtakken, naast de stam en de wortels, maar ook trossen, blaren, bloemen, vruchten, zaden…
Daar gaan we weer de allegorische toer op.

Copyright © Ben Pirard - 1986

TOP

KARMA EN KEUZE - 3 januari 1986

Nu is het moment waarop je bepaalt wat de toekomst gebracht heeft.
De geest kiest zijn herinneringen, voortdurend.

Op ieder moment is alles mogelijk, maar de geest ziet slechts bepaalde mogelijkheden als reëel.
Die worden dan uitgeselecteerd uit het veld van alle mogelijkheden en vastgelegd als gerealiseerd, gebeurd, verleden.
De toekomst is dat wat niet vastgelegd is, alle mogelijkheden, altijd en overal aanwezig.

Eigenlijk is er dus geen toekomst. Zij wordt alleen nu in de geest opgeroepen als reflectie van het verleden, dat wat vastgelegd is.
Dit betekent: op ieder moment, in het eeuwige nu, is en blijft alles mogelijk, maar de geest laat zich bepalen door wat hij ervan kan zien. Hij beperkt zich dus tot die mogelijkheden waarmee hij zichzelf verenigt.

Hij vereenzelvigt zich met zijn verleden, zijn karma, in plaats van met het veld zelf van al die mogelijkheden; met alleen maar een aantal achtereenvolgende mogelijkheden daarvan.
Zodra hij ze gezien heeft, neemt hij ze als gebeurd, verleden, aan. En deze houding heeft meestal tot implicatie dat hij buiten de verleden mogelijkheden er enkel nog een paar andere ziet in functie van deze.

Hij heeft zijn keuze dus zeer laten beperken: "Aangezien dit en dat en dat (gebeurd is…), moet (zal) nu (zo goed als zeker, maar niet absoluut zeker) dat en dat (moeten) gebeuren".

En zo is men gebonden aan zijn verleden. Maar in wezen is de keuze voor alle mogelijkheden altijd open.

Copyright © Ben Pirard - 1986

TOP

WERKELIJKHEID EN REFLECTIE - 6 APRIL 1986

Onze zintuigen registreren elk een beperkte trillingsband. De beelden die we van de Werkelijkheid via onze ogen doorkrijgen zijn dan ook alleen maar een zeer schraal aspect van deze Werkelijkheid. De tekorten en fouten erin worden verbeterd en aangevuld door de waarneming van andere aspecten, via andere zintuigen.
Deze aanvullingen en correcties worden gemaakt door het orgaan of facet van onze geest dat de coördinatie tussen alle impressies verzekert.
Maar het is duidelijk dat ook alle zintuiglijke impressies samen nog niet het juiste en volledige Werkelijkheidsbesef garanderen. Want ook onze vijf zintuigen samen dekken verre van het geheel der bestaande trillingsbanden.
We moeten dus aanvaarden dat er een grote discrepantie bestaat tussen de Werkelijkheid zoals die op zichzelf is, en de werkelijkheid zoals ze zich aan ons voordoet: "Das Ding an sich en das Ding für mich".

reflet (109K)
Dit betekent dat de Werkelijkheid zoals wij ze ervaren, ook alleen maar in ons op die manier bestaat. De Werkelijkheid op zichzelf heeft dus veel weg van een oneindige verzameling glaspareltjes, die elk in staat zijn alles te reflecteren. Wat wij waarnemen zijn die reflecties, ze zijn beperkt door de beperkte, bepaalde, positie van waaruit wij waarnemen, én door wat we zelf uitstralen. Want eigenlijk nemen we alleen waar wat we zelf uitstralen. Dingen als vorm en kleur en hardheid en geur en smaak en genot en pijn hebben geen eigen bestaan. Het zijn reflecties. Het is Maya.

De zuivere Werkelijkheid, zoals die op zichzelf is, Brahman, kunnen we alleen 'waarnemen' door ze te zijn.

Zolang we onbewust van de Werkelijkheid zijn, nemen we ze beperkt en onjuist waar en reageren we er onvolledig en onjuist op, produceren we onbewust ook storende trillingen, die zich later tegen ons keren.

Zo kunnen we olifanten ongewild boos maken, door lage geluidsgolven, die we niet waarnemen, maar die we via een voertuig of apparaat produceren, zodat de geïrriteerde kolossen zich plots tegen ons gaan keren.

Onbewustheid is in twee richtingen nadelig.

Copyright © Ben Pirard - 1986

TOP

LINEARITEIT - 12 november 1988

Sedert lange tijd verbaas ik mij over de indruk van lineariteit die het bestaan levert. Men denkt dit, denkt dat, dan het volgende, men doet dit, dan het volgende enz. We zijn daarin zo beperkt, dat het voortdurend lijkt of we ons op een baan bevinden met voor ons de toekomst, achter ons het verleden, en onder ons het heden. En we kunnen wel links of rechts draaien of zelfs op en neerwaarts, maar steeds blijft die indruk van een lijn die we beschrijven in een ruimte.

En ook al zien we een uitgebreider veld aan mogelijkheden, toch 'bewegen' we ons volgens een beperkte aaneenschakeling daarin.
Men noemt deze ervaring ook de paradox van de vrije wil (men kan alles kiezen) en de determinatie (men kon niet anders dan dat kiezen wat men kiest). En ook hierin zit de lineariteit van de tijdslijn, waarlangs we lijken voort te gaan: in de toekomst zijn we vrij tot alles, we beperken ons dan nu tot een bepaalde keuze, en dan blijkt dat we niets anders hadden kunnen kiezen, alles wel beschouwd en mee in rekening genomen…

Wat is deze illusie van een éénlijnige beweging? En waarom voelt het hart er zich zo beklemd in?
Waarom kunnen we niet meerdere uiteenlopende keuzes tegelijk aan, en meerdere ervaringen tegelijk opdoen en in verschillende richtingen ontwikkelen? Waarom zijn we beperkt tot dit ene ik-punt dat dood lijkt als het niet in beweging is?

Vele malen dezelfde vraag in andere vormen. En dat zijn wij ook.
Het wezen dat zichzelf wil vatten kan zich alleen maar in één punt samentrekken en dan vanuit dit ene punt door zichzelf heen en weer bewegen om zich in zijn geheel te verkennen.

Onmiddellijk is de opdeling in twee gebeurd, want het ene kan alleen bestaan in onderscheid met het andere. Het ene punt verkent het andere.
Er zijn eindeloos vele ene punten op die manier. Elk punt beschrijft daarbij een lijn die nooit eindigt, totdat het tot zichzelf is teruggekeerd. En de lijn blijkt aldus een wirwar van lijnen te zijn en van figuurpatronen en voorwerpen, met hun eigen aard en omtrek in tijd en ruimte, de hele schepping, eindeloos, onbeschrijfelijk, tenzij in zoverre het zelfverklarend en vanzelfsprekend is.

Dat doet het voortdurend en dat is het ook. En het is zichzelf en al het andere en vat het in zijn geheel of vat het geheel niet, want gedeeltelijk, dus onvoldoende, en zoekt voort…zichzelf, overal en altijd, oneindig. En het wil steeds sneller gaan, dus steeds meer tegelijk verkennen en vatten. En bij wijlen haalt het zichzelf in, het ene punt, en herkent zichzelf, en vertraagt, en verliest zichzelf en holt weer voort, om zichzelf terug bij te zijn. En dat doet het overal en altijd in alle andere punten ook, die het eveneens zelf is, en in alle richtingen, die het eveneens zelf is, want zelf is het overal en altijd in alle stilte reeds aanwezig, nog voor het ergens komt, en er zich herkent. Want in se is er niets anders.

Copyright © Ben Pirard - 1988

TOP

DUS WAT IS TIJD? EN WAAR IS DE TIJD? - 12 maart 1989

Tijd is relatief. Dat wil zeggen hij is overal en nergens. Al naargelang hoe en 'waarvandaan' we hem beschouwen.
Vanuit het ene punt is tijd overal en altijd in ieder punt aanwezig, en verloopt van punt tot punt.
Vanuit het geheel, de limiet van de verzameling van punten, is tijd nergens. Het geheel kent geen punten, het is de 'limiet' van alle punten. Het is 'homogeen' één en onverdeeld, noch in tijd noch in ruimte.

Maar wij zijn noch het ene noch het andere. Wij oscilleren tussen de twee: het punt en het geheel. Wij zíjn deze oscillatie van hetzelfde punt dat zichzelf overal in het geheel zoekt. Wij zijn een deelverzameling van punten in het geheel. Wij zijn dus eigenlijk niet, maar wórden. We worden steeds meer. Onze limiet is het geheel. Daar gaan we naartoe. Indu Indra. Alfa Omega. We bewegen ons tot we heel zijn.

tikkendestaanklok (7K)
Maar eigenlijk is er geen tijd. Waarmee zouden we hem meten. Waar zouden we hem uiteindelijk op ijken? Alles beweegt. En het geheel is eeuwig, is geen moment.
Het geheel is eeuwig in beweging en ook niet, en beweging is er eeuwig in het geheel en in het geheel niet.
We kunnen dus alleen beweging beschrijven, zo lijkt het. Beweging van denkbeeldige punten ten opzichte van elkaar. Of van een verzameling punten die binnen een bepaalde ruimte binnen bepaalde afstanden bij elkaar blijven met een bepaald minimum aantal, zoals planeten die om de zon of om een 'as' draaien. Of beweging van schaduwen of lichtdeeltjes, of van metalen plaatjes, die om een as draaien.

Deze bewegingen kunnen we beschrijven en in meeteenheden uitdrukken.

Maar waar is de tijd daarin?
Er is zeker geen moment. Het kleinste onderdeel van tijd is deelbaar door twee. Alleen de wiskundige limiet van zo een delingskurve wijst op totale stilstand, tijdloosheid. Maar de kleinste eenheid van tijd is niet te ervaren of te meten. Want tijd zelf is een product van het onbegrip van ons brein. Op zijn best is tijd een bijproduct, een ezelsbruggetje, van ons begrip van beweging, dat zelf al een illusie is (want vanuit het geheel gezien beweegt zich niets, want alles is er al, niets hoeft nog te worden).
De waarneming van wording, van verandering, beweging en tijd is alleen mogelijk binnen beperkte onderdelen van het geheel, die dus eigenlijk in strijd zijn met wat het geheel als zodanig is.

De enige manier om vanuit een ruimer begrip tijd te zien is door te kijken naar een oppervlakkig verschil van omstandigheden.
Maar dan ten opzichte van wat? Enkel ten opzichte van een bepaalde gefixeerde toestand. Maar dat is alvast een eerste illusie, want alles wat deel is beweegt continu en er is geen eenheidsmoment dan de ondeelbare oneindigheid van tijd en ruimte zelf. Verder is het zo dat de plaats van de toestand voor en na dit denkbeeldige moment alleen maar afhangt van de plaats, snelheid en richting van bewegen van de waarnemer, en daardoor enkel voor hem bepaald en geldig is. Als ik mij van een sterrenhemel verwijder aan een snelheid groter dan het licht, dring ik steeds meer in zijn verleden toestand door. Ga ik er met een snelheid kleiner dan c naartoe, dan kom ik dichter bij zijn heden, en misschien zie ik zijn toekomst door er aan een snelheid groter dan het licht in door te dringen.

Het is vooral de relatieve beweging, haar richting en snelheid, die aangeven wat verleden en wat toekomst is. Natuurlijk zijn wij, ruimtereizigers op eenzelfde planeet, het grotendeels eens over de richting van 'onze' tijd. Maar dat bewijst nog niet dat dit de enige en absolute richting is. Indien een heel orkest een bepaalde noot als 'la' beschouwt en speelt, bewijst dit nog niet dat het de enig juiste noot is. De muziek kan daarom nog wel best klinken. Zolang ze zich maar niet tot een groter orkest gaan aansluiten, waar men op een andere toon had afgestemd.

De conclusie van deze hele beschouwing is dat we ons besef van lineariteit en tijd hoofdzakelijk aan onszelf te danken hebben.
Willen we tot een nieuw inzicht komen, dan moeten we, zoals steeds, eerst het oude laten varen.
Dat is altijd een moeilijk 'moment'. Maar ook in een computer kan alleen een nieuw, en liefst ruimer en beter, programma worden geschreven, als men met een NEW instructie eerst het oude verwijdert.

Dat los laten is voor onze breincomputer nogal eens erg moeilijk geworden.
Maar het nieuwe programma, paradigma, kan zoveel meer dimensies toelaten.
En aangezien het zich van overal aan ons opdringt, laten we het een kans geven.
Maar dat moeten we waarschijnlijk met velen tezamen doen. Anders klinkt het concert vals. En of dat dan onze fout is of die van de anderen, het kan alleen maar mooi zijn als we allen op dezelfde noot zijn afgestemd. Moge het de juiste zijn, die van het geheel, Indra.

Copyright © Ben Pirard - 1988

TOP

TIJDSGRADEN - 13 maart 1989

Tijd, voor zover bestaand is dus een effect van stroming. Stroming van bewustzijn, in gedachten, vormen en samenloop.
Naarmate dit bewustzijn, dat onze diepe geest is, die we zelf zijn, dus meer in rust is, is er dan ook minder stroming, en ook minder de illusie van tijd. Als het bewustzijn volkomen in rust is, is er absoluut geen stroming en is er geen tijdsverloop.

Als het bewustzijn ruim en rustig is, is het tijdsverloop als een brede rivier die op zichzelf relatief traag stroomt, en waarbinnen plaats is voor allerhande kleinere locale stromingen die in richting en snelheid kunnen variëren.
Als het bewustzijn nauw en opgewonden raakt, druk, dan wordt het tijdsverloop zeer lineair gekanaliseerd. Het is woest en hard en snel. Er is geen kans voor het in zich herbergen van kleinere stroomvariaties. Al het bewustzijnswater wil dan tegelijk zo snel mogelijk door die ene stroomrichting als door een nauwe kloof. De druk is dan hoog.

Tot slot nog dit: Beide uiterste tijdsgradaties, en alle tussenliggende, kunnen tegelijk voorkomen. Het is maar waar men zichzelf mee vereenzelvigen wil, wat een bepaalde beschouwingsschaal in het geheel uitmaakt, en een locaal perspectief.

Als het bewustzijn zich met een kleine locale stroming in zichzelf identificeert, dan ontstaat allicht de valse indruk dat dit het enige is wat er gebeurt. Dan gaat men zelf a.h.w. helemaal mee met deze stroom van gebeurtenissen en kan die zeer hard, druk, onvermijdelijk, noodlottig voorkomen.

Als het bewustzijn zich iets verruimt, d.w.z. zijn identificatieveld wat groter kan nemen dan enkel maar het kanaal van zijn stroming, maar ook het omliggende gebied van relatieve onderdruk, dat a.h.w. door een netwerk van stromingskanaaltjes omsloten ligt, dan ziet het die gebeurtenissen meer als in zichzelf plaatshebbend, dus vertrouwder en meer relativerend. Wat dan aan opzweping door de stroming wordt ervaren, wordt a.h.w. gecompenseerd door de eilanden van rust, waarin deze beweging ingebed ligt, en die eveneens een toestand van het bewustzijn weergeven. Het zijn de centra van de anticyclonen, waar het windstil is.

Wanneer dan het bewustzijn zich met het geheel identificeert, dan ervaart het op de eerste plaats zijn overwegende rust, en daarbinnen allerhande graden van min of meer samensmeltende stromingen die het zelf in deze rust laat voorkomen. Dan heeft het zijn opperste status van oceaan, waarin alles altijd in alle richtingen kan stormen, maar die overwegend kalm en coherent zichzelf blijft. Oneindig.

Copyright © Ben Pirard - 1989

TOP

HET LICHAAM IS EEN MODUS VIVENDI- 6 april 1990

We ervaren dit lichaam, dicht veelzijdige fijne instrument, als een vast materieel gegeven. Maar dat is slechts grosso modo. In wezen zijn we een transcendent punt van bewustzijn, dat a.h.w. geheel omgeven is door een wolk van gedachten.
Deze wolk is min of meer dicht, en alles wat we waarnemen, ervaren, weten, zit er in. We ontsnappen er niet aan. We nemen er alleen maar steeds meer reflecties in waar, indien we dat proberen.
De meest nabije van deze reflecties in ons bewustzijnsveld rekenen we tot 'onszelf'. Ze vormen onderling een min of meer coherent ontwikkelingspatroon. En dat laatste is ons lichaam.

Het lichaam bestaat echter niet op zich. Het is een kluwen van gewoontes van waarnemen. We kennen het zogezegd via de zintuigen, die er zelf onderdeel van zijn! Nu het zijn deze 'zintuigen', bepaalde reflectieboog poorten van en naar het bewuste geestelijke centrum van ons individu, die samen de indruk opleveren van een tastbaar, zichtbaar, hoorbaar… iets, dat van ons is, omdat het ons (tijdelijk…) overal begeleidt.
Maar dit lichaam is slechts een modus vivendi, die we als bewuste geest hebben ontwikkeld, aangenomen en ontwikkeld. Er zijn ook andere manieren, andere levens- en waarnemingsvormen.

reflet (109K)
Wat we waarnemen van ons lichaam zijn in feite alleen gedachten. Gedachten van lichtvorm, kleur, intensiteit, gedachten van warmte, hardheid, zachtheid, van geluid, van geur, smaak enzovoort, die alle tezamen het totaalbeeld opleveren van de min of meer constante begeleidende indruk die het gevoel van een eigen lichaam is. Maar het blijven gedachten. En ALTIJD komen ze via zintuigen. Hetgeen betekent dat we wel OVER dat zogenaamde lichaam heel wat aan de weet komen, maar het lichaam op zichzelf NOOIT rechtstreeks kennen…
Wanneer men inslaapt lijkt het lichaam dan ook te verdwijnen, en daarmee de hele verdere buitenwereld, die eraan gekoppeld is. Wanner men transcendeert verdwijnt eveneens de gewaarwording van een lichaam en blijft men alleen zelfbewust achter. Wanner men droomt ervaart men het lichaam in andere toestanden of leeftijden of ervaart men andere lichamen dan dat voor de waarnemer in waaktoestand ligt te slapen. En zo ook ervaart men tijdens het waakbewustzijn al of niet gedachten aan een lichaam en een verdere omgeving, maar men ervaart die niet of nauwelijks rechtstreeks.

Het lichaam en de wereld van het waakbewustzijn is derhalve een specifieke vorm van samengaan van een bepaalde hoeveelheid gedachtenimpulsen.
Wanneer men (die) getranscendeerd heeft, kan men ze onmogelijk nog dezelfde vaste waarde toekennen, zoals men dat tevoren, uit onwetendheid, deed.
Men weet nu wel beter.

Copyright © Ben Pirard - 1990

TOP

HET MYSTERIE VAN ZIJN EN NIET-ZIJN - 29 december 1991

Wat nu volgt is bestemd voor wie reeds vele malen verbijsterd boven de gapende afgrond van het 'zijn' heeft gehangen, die in plotse ontzetting heeft vastgesteld dat dit zijn zo groot is, dat men zelf niet kàn zijn zoals men altijd dacht te zijn, dat men zelf eigenlijk niet kàn zijn, zoals men denkt dat men 'er" is, met een begin en een einde. Men wordt zelf die gapende afgrond, die alles in zich opslokt, ook alle 'begin' en 'eind'.
Als men deze ervaring van ultieme ontreddering en consternatie over het eigen bestaan niet kan dulden, laten duren, laten zijn, is de kans groot dat men nog overwegend 'naar buiten' leeft, d.w.z. dat de aandachtsstroom sterk gericht is op en zich ongemerkt laat opslorpen in de ervaring van de vormen, geuren, kleuren enzovoort, die we met de objecten gelijkstellen. Als men zodoende onbetwistbaar bestaansrecht aan deze objecten verleent, als zijnde zelfstandige entiteiten buiten zichzelf, dan is de kans groot dat wat volgt zeer verwarrend en onjuist, en dat soort dingen meer, zal over komen...

Wanneer men, door een zekere graad van verinnerlijking bereikt te hebben, de aandachtsstroom zelf evenveel bestaansrecht toekent als de vormen, geuren, kleuren enzovoort die hij aanneemt, dan is de kans groter dat men in deze innerlijke richting verder gaat, en op een zeker ogenblik de aandachtsstroom zelfs méér bestaansrecht gaat verlenen dan de verschijningsvormen die deze inwendig aanneemt, omdat deze namelijk minder duurzaam blijken te zijn dan de aandachtsbundels zelf, die steeds andere vormen in ruimte en tijd vertonen.
Als men, op dit punt aangekomen, tot het besef komt dat deze aandachtsstromen het ontbrekende verband vormen in het bewustzijn van dat alverbijsterend 'zijn', als een afgrond, enerzijds, en de objecten, die men dacht te 'hebben', waaronder het lichaam, als object par excellence, anderzijds, dan kan de dramatische toeval van de verbijsterende kloofervaring hierdoor wat getemperd worden.
Door het ervaren van de kloof (tussen het zijn van het zelf en de objecten) te dulden, wordt iets meer van het verband, de aandacht- of bewustzijnsstroom duidelijk.
Wat vooral duidelijk wordt is de aard en de 'plaats' van de objecten, de wereld, het universum. De objecten zelf ontsnappen voorlopig aan de aandacht, die zich naar binnen wendt, terug naar haar eigen aard: het zijn. De objecten zelf worden als zodanig dus voorlopig onbekend, zeker wat hun ware toedracht betreft, maar wat wel vertrouwder wordt is hun afspiegeling, hun verschijningsvorm.
Het wordt duidelijker dat het enige wat mij van al deze objecten kan toebehoren hun indruk kan zijn. Iets anders dringt er niet van tot mij door, en over hun ware bestaan kan ik geen uitsluitsel krijgen, want ik neem ze enkel, als ze al bestaan, indirect waar, via de gedachten die ik er mij van vorm, en dat zijn op de eerste plaats zintuiglijke gedachtenimpulsen. Dit brengt mij ertoe om in te zien dat ik van alles wat ik denk te zijn, te zien, te vatten enzovoort alleen maar bepaalde min of meer in tijd en ruimte samenhangende, constante, gedachten heb, die in snelle opeenvolging op het scherm van mijn eigen bewust zijn geprojecteerd worden.

Het vast bestaan van objecten is daarom zeer twijfelachtig geworden. Het lijkt er eerder op dat het licht van het bewustzijn in plaats van op schijnbaar van nergens gekomen voorwerpen te weerkaatsen en dan in die vorm te worden waargenomen, deze vormen zelf al heeft aangenomen, zonder dat er objecten zijn, mar dat het licht zelf in zijn oneindige stralingskracht al dit soort reflecties op en in zichzelf oproept, dus in mij. De gedachten aan vaste voorwerpen zijn dan niets anders dan gecodeerde interactiepatronen van aandachtsstromen. Aandacht is stromend bewustzijn. De aandachtsstroom die ik tot mezelf reken, die ik zelf denk te zijn nu, beweegt zich in continue patronen van vele gradaties van complexheid.

Als ik de verbijstering die het gapend zijn op een vergevorderde graad hiervan teweegbrengt wil te boven komen dan is het zaak deze patronen voorlopig terzijde te schuiven en mij meer op die ervaring te richten, om het verband terug te vinden.
Ik moet alleszins het 'geloof in objecten buiten mij' terzijde schuiven, want dat soort vastklampen houdt de nodige aandachtsverschuiving tegen. Ik moet dus het 'geloof in mijzelf' als wezen versterken, om daarin geleidelijk de orde, de volgorde, van de gedachtenfamilies en hun afstammelingen te herzien.
Dat betreft dan zowel de gedachtenfamilies aan ruimte, aan tijd, lichamelijkheid, beweging, ervaringen van gebeurtenissen, voorwerpen, andere mensen, het heelal, geboorte en dood...

Een bepaalde familiegroep gedachten beschouw ik als 'verleden', omdat het afdrukken in mijn bewustzijn zijn, van voorwerpen en gebeurtenissen, die ik zintuiglijk heb geregistreerd met mijn lichaam, direct of via zintuiglijk 'vernemen' van 'anderen'.

Een andere familiegroep van gedachten beschouw ik als 'toekomst', omdat het afdrukken in mijn bewustzijn zijn, van voorwerpen en gebeurtenissen, die ik niet rechtstreeks zintuiglijk met mijn lichaam heb geregistreerd, maar via een wijdere boog binnen bv. mijn intellect. Het kan best zijn dat deze gebeurtenissen al eerder plaatsvonden, maar ik heb ze niet via de zintuigen geregistreerd, en vrees of wens dat wél te doen.

Het lichaam met de persoonsstructuur is een andere min of meer eigen familiegroep van gedachten. Ik kan ze in hun geheel of per gedeelte waarnemen, (er aandacht aan schenken, ze verlevendigen, iets waar ik in feite steeds mee bezig ben: versterken en in stand houden van een eenmaal gecreëerde gedachtenstructuur), ik kan de aandacht geleidelijk laten verschuiven en alzo een verandering van het lichaam of de persoon constateren, ik kan dat eigenlijk ook vrij plots doen, en aldus een dramatische verandering voorspiegelen, ik kan het ook geheel of bijna geheel zg. loslaten en aldus 'dood gaan' of gaan slapen (de gedachtegroep van de lichaamsstructuur herroepelijk of onherroepelijk laten uitsterven).

Als ik zodoende toch mijn aandacht nog naar voorwerpen, personen, gebeurtenissen, richt dan kan ik alles dromen, ook een pseudo-lichaam. Als ik niet loslaat, dan betekent zulks dat ik mijn aandacht aan het 'huidig' lichaam schenk, en daar blijf mee zitten in afwachting.
Tegelijk loslaten en niet loslaten is wat moeilijk, maar biedt ook heel wat mogelijkheden.

Behalve de gedachtenfamilie van het of een eigen lichaam als aandachtskader heb ik eveneens toegang tot een onbeperkt aantal 'andere' aanverwante, misschien minder volledig gedetailleerde, lichamen en bijhorende personen. Dat vormt mijn familie- en vrienden en kennissenkring, in mijzelf.
Deze lichamen en personen bestaan ook in gedetailleerde of detailleerbare uitgave en vinden zich soms vanuit datzelfde zijn als het mijne even echt of onecht. (Want het zijn is in beginsel één, en heeft oneindig veel middelpunten).

Uiteindelijk is er ook het heelal, waarvoor ik een verzameling zintuiglijke en afgelijnde gedachten in mijzelf koester, en dat dààrdoor op dié manier voor mij tot leven en bestaan komt en blijft in mijzelf.

Als ik die lichtreflecties van bewustzijn, die samen het heelal vormen, als collectief bezit beschouw (van de gedachtenfamilie van mijn eigen persoon en van die van mijn vrienden, kennissen en familiekring, of als eigen bezit met aanverwante reflectie binnen dezelfde aanverwante gedachtenkring), dan kan ik gerust aannemen, dat dit hét heelal is, en er daarbuiten geen is. Maar ook dat is dan een conventie die haar eigen tijd duurt...

Deze visie maakt een mens, indien niet gek, erg eenzaam weliswaar. Maar tegelijk is er ook de kans op het tegenovergestelde: samen één zijn.
Onze troost en waarborg is de verwantschap, de volgorde van de ontwikkelingen vanuit het ene zijn, die daarin weerkeren. De kans om zelf één te worden met alle 'anderen' en al 'het andere', hen even goed te zijn als om het even wie of wat, waar of wanneer. Dat geeft hoop.
Intussen is het wel even afwachten... geduldig...zijn.

Copyright © Ben Pirard - 1991

TOP

DE KOSMISCHE COMPUTER - 19 juli 1993

Als het zo is dat alle ervaarbare voorwerpen en gebeurtenissen, inclusief het eigen lichaam en de eigen geest, hiërarchisch gestructureerde gedachtenclusters zijn, dan neemt het bestaan van de lichamen en geesten van 'de anderen' daarin toch wel een bijzondere plaats in.
Het meest nabije tot onze eigen ziel is onze eigen geest en ons eigen lichaam, en dat kunnen we dan ook het meest en gemakkelijkst en het vaakst als gedetailleerd waarnemen, ervaren, beschouwen. Het beeld in ons van de anderen is dat steeds veel minder. Daarin onderscheiden de anderen zich. Ze zijn vaker afwezig dan wij zelf. Met onszelf zijn we het meest bezig.
Met de anderen slechts af en toe. En als dat al vaker zou zijn dan nog in onze eigen geest. Zo zijn we via hen toch ook weer met onszelf bezig. Mijn bewustzijn kan niets anders waarnemen dan de 'afdrukken' op zijn eigen scherm. De illusie van die afdrukken van buitenaf is eveneens een waarneming van en binnen het eigen bewustzijn. Ik raak daar nooit uit. Mijn intellect, nog zo'n interne eigen reflectie, zegt mij dat ik zodoende nooit een objectief bewijs kan krijgen van het bestaan van de wereld buiten mij en van het bestaan van de anderen zelfs. Ook al zou ik er een onwrikbaar objectief wetenschappelijk bewijs van krijgen, dan nog zou dat bewijs slechts tot mij kunnen doordringen als een reflectie, een waarneming op hetzelfde scherm van mijn eigen bewustzijn. En gesteld dat er een objectieve werkelijkheid buiten mij zou bestaan, dan zou ik daarvan alleen maar de afspiegeling op mijn netvlies kennen en niet die werkelijkheid op zich. En als ik dit aan iemand zou zeggen, dan zou die misschien woest worden, door het eigen besef van de machteloosheid om deze situatie om te keren, en misschien zou die woede zich op mijn lichaam uitstorten en het slaan en kwetsen. Dan nog zou ik alleen maar de reflecties van de uitwerking van die woede op mijn bewustzijn waarnemen. En dat zou mij nog niets bewijzen.

De paradox is dat ik het bestaan van de andere als een gedachtencluster binnen mijn eigen bewustzijn kan beschouwen, een eigen gedachtencluster te meer dus, maar als ik dat aan die andere zou durven zeggen, dan zou die het daar in 99% van de gevallen niet mee eens zijn, en ten stelligste beweren, dat hij of zij zelfstandig bestaat, buiten mij. En ofschoon die bewering voor mij slechts een gedachtenreflectie vormt op het eigen bewustzijnsscherm waarop ik die andere in zijn geheel waarneem, toch zou het mij enigszins moeten verbazen, dat deze 'eigen' gedachtenclusters het zo vaak met mij oneens zijn. En gesteld dat zo iemand dan hetzelfde van mij zou zeggen, namelijk dat ik een gedachtencluster van hem of haar ben, zou ik dat dan als juist kunnen aanvaarden? Want hoe kan tegelijk een ander 'slechts' een gedachtencluster van mij zijn, en ik een gedachtencluster van hem, dat denkt dat hij een gedachtencluster van mij is?...

De kwestie die zich stelt is voornamelijk van emotionele aard. In zoverre ik mijzelf helemaal aan mijn eigen plaats, geest, lichaam, als individu vastklamp. Het wordt veel duidelijker als we dat niet doen. Als we onszelf als een, welja, goed gestructureerde, ver gespecialiseerde gedachtencluster beschouwen binnen hetzelfde bewustzijn dat ook dat is waarin de andere hetzelfde waarneemt, zowel van zichzelf als van mij, maar vanuit een andere focus, de zijne. Losweg zijn we allemaal zoals de chips met geïntegreerde schakelingen, die samen een grote computer uitmaken. Allemaal hetzelfde, allemaal anders. En geen een die werkt als er geen elektriciteit door stroomt. Wel kunnen ze allemaal op een eigen wijze werken. We maken allen deel uit van hetzelfde grote omvattende kosmische plan en hebben daarin ieder onze rol en daarvoor ieder onze speciale geïntegreerde circuits. En die moeten alle op mekaar afgestemd zijn en samen werken. Dan leven we in iets veel groter dan ons eigen individueel bewustzijn.
Maar zover is het nog niet definitief. We zijn nog aan het leren. De computer wordt nog maar goed geïnstalleerd, geladen met voldoende basissoftware. Dat moeten we eerst laten gebeuren. Tussendoor worden er al eens wat tests met application software gedaan, en dat belooft... Het zal iets groots worden, iets waar een individuele chip nauwelijks van kan dromen.

Copyright © Ben Pirard - 1993

TOP

DE FUNDAMENTELE LEVENSCYCLUS - 7 november 1993

Men moet aan het bewustzijn zelf de nodige aandacht besteden om het in het leven te houden.
Het aandacht schenken aan het bewustzijn is een cyclisch proces dat zichzelf in stand kan houden. Want het is het bewustzijn zelf dat zich aan zichzelf schenkt, als een voortdurend plengoffer.
Dat is de drieledige cyclus, waarin het Zelf zowel subject als object als proces van kennis, van weten, is.
De drievuldige eenheid, die al het leven ondersteunt.

Copyright © Ben Pirard - 1993

TOP

ONEINDIGE KRINGLOOP - 18 december 1993

Het oneindige geheel dat geheel zichzelf wil zijn, dat zichzelf als oneindig geheel wil kennen, verdeelt zichzelf in oneindig vele delingen in oneindig veel delen.
Deze delen van het oneindig geheel, dat zichzelf wil zijn, willen zichzelf zijn als geheel, en delen zich als het geheel in oneindig veel delen, oneindig.
Door zich te delen vermenigvuldigen ze zich, eindeloos.
Zo groeien ze, vermenigvuldigen, en delen, eindeloos.
Zo groeit alles eeuwig voort tot geheel.
Zo is het kleinste actief op weg naar het grootste, en het grootste op weg naar het kleinste.
Het grootste is actief als het kleinste en ín het kleinste, in het grootste, in zichzelf.
Het grootste is zelf het kleinste. En het kleinste is het grootste. Beide zijn volledig.
Beide zijn het oneindig geheel. Er is slechts één geheel. Het is in mij en ik in het. Ik ben het eens met mezelf, als geheel.
In mijzelf gebeurt de oneindige deling en vermenigvuldiging. De vermenigvuldiging van het geheel, dat zich oneindig deelt, in zichzelf, met zichzelf, door zichzelf, eindeloos.

Copyright © Ben Pirard - 1993

TOP

ALLES REFLECTEERT IN ALLES - 2 januari 1994

De kleinste 'deeltjes' reflecteren op en in elkaar, en maken zo, dat er op oneindig vele 'momenten' oneindig veel 'werelden' zijn.

'De' wereld, die wij op een bepaald moment menen waar te nemen, is slechts één mogelijke totaalreflectie…
Soms nemen we binnen de oude wereldvisie kleine flitsen waar van één of meer andere werelden.
Het feit dat we dat meestal niet doen ligt aan een bepaalde, beperkte, gedefinieerde, afgelijnde, manier van zien, visie. We hebben ingebouwde filters in onszelf aangelegd, dijken van gedachten, die voortdurend het merendeel van reflecties uitsluiten, neutraliseren, afleiden. Daarbovenop hebben we dan nog eens één of meer filters, die het bestaan van filters aan ons bewuste oog onttrekken.
Zo blijft een betrekkelijk eenvoudig, primitief, oppervlakkig, wereldbeeld over, dat wij als 'de' werkelijkheid beschouwen.

Als men op een bepaalde manier naar een grote vitrine kijkt, dan kan men het beeld zo beschouwen dat deze vitrine een reflectie vormt van het voorliggend zonbeschenen straatbeeld, of men kan het oog zo instellen en oefenen, dat dit beeld uitgefilterd wordt, en men dóór de vitrine heen kijkt naar wat erachter ligt.
Zo gaat het ook met onze waarneming van de wereld. Daar geven we voorrang aan bepaalde reflecties op ons netvlies bijvoorbeeld. Maar lichtreflecties zijn er overal, ook op onze huid en in onze huid en onder onze huid. Ook die beelden worden naar de hersenen doorgeseind. Maar daar treedt de filter in werking. Deze 'storende afleidingen' worden dadelijk uitgefilterd.

Toch kunnen wij ons oefenen om, tegen de algemene opvatting en opvoeding in, voorrang te geven aan andere fijne reflecties. Dat laat ons toe op een groter deel van de werkelijkheid afgestemd te zijn. Minder beperkt afhankelijk te zijn van gewone zintuigwaarnemingen van de buitenkant van de wereld. De diepere kern der dingen te vatten, te zien, te horen voelen, ruiken, proeven…
Dit kan ons toelaten tenslotte op een heel andere manier te functioneren, ook binnen de 'gewone oppervlakkige wereld'. Door controle te krijgen over onze filters kunnen we bewust heel andere werelden beleven, steeds meer tegelijk. Tot we bewust in alle werelden tegelijk leven en deze werelden in ons.

Copyright © Ben Pirard - 1994

TOP

IS HET VACUUM VOL OF LEEG?- maart 1996

Van Leonardo Da Vinci wordt gezegd dat hij "de lucht, de atmosfeer, zag als een bijna tastbare massa deeltjes, die tussen het oog en dat wat wij waarnemen zweven, een doorschijnende oceaan waarin alle dingen bestaan en waardoor zij worden samengehouden". Hij zag het landschap niet als een decor. Hij zag de mens in zijn hele omgeving, als een onverbrekelijk deel van de natuur.

We weten dat Leonardo ook gefascineerd studies maakte van de wervelingen van water en lucht om daar de natuurlijke wetmatigheden in te ontdekken.

Het zijn altijd al enkele voorlopers geweest die het eerst de diepere waarden en wetmatigheden onderkennen. Langzaam, zeer langzaam volgt de massa. Vandaag de dag is dat niet anders. Massa's mensen luisteren naar de radio, kijken naar TV, gebruiken GSMs en andere draadloze apparaten, zonder stil te staan bij de kern van de zaak: de wonderlijke overdracht van informatie en impulsen door de 'lege' ruimte. Tot op de maan worden radio- en TV golven gestuurd, tot voorbij Mars of zelfs verder dan Jupiter, de lege ruimte in.

Die mensen geloven niet in telekinese. Ze drukken 'gewoon' achteloos op een knopje en schakelen daarmee zonder hem aan te raken de TV aan, laten de garagepoort opengaan, sluiten de deuren van de wagen, spreken tot mensen die niet in de kamer zijn of in huis, of het land uit, vliegend door de lucht... en vinden dit allemaal allervanzelf-sprekendst. Want er is een wetenschappelijke verklaring voor. Of het de juiste verklaring is, of er andere manieren zijn om diezelfde dingen te doen, beter en zonder nadelen, dat is dan niet meer aan de orde. Het gevoel primeert van 'we kunnen de afstanden die er zijn tussen onszelf en de wereld overbruggen, en het is verklaarbaar'. De afstanden blijven intakt. De wereld ook en vooral: het overheersend zelfbeeld.

Als wetenschappers dan ontdekken dat olifanten altijd al over gigantische afstanden met elkaar hebben gecommuniceerd zonder geluid of beeld, en zeker zonder apparatuur, dan wordt het weer iets moeilijker. Maar gelukkig is er toch weer een 'aanvaardbare' wetenschappelijke verklaring. Ze zouden trillingen via het voorhoofdsbeen produceren, die door soortgenoten over honderden mijlen opgevangen worden, en 'gedecodeerd'. Productie en ontvangst van die trillingen verloopt dan 'gewoon' door de hersenen... Een verband met telepathie dringt zich hier wel op, maar is evengauw weggeredeneerd op basis van de stelling: dieren denken niet.

Als nu mensen tegelijk eenzelfde inval krijgen, of elkaar exact op het juiste moment op de juiste plaats ontmoeten, of aan iemand denken en hem dan net aan de telefoon krijgen, dan weet de populaire wetenschap meestal één afdoende passe-partout verklaring te geven, die in feite helemaal niets verklaart: toeval. Het is eigenlijk een manier om niet te hoeven toegeven: we zijn nog niet zover dat we de natuurwetten kennen die dit regelen. Maar in werkelijkheid vormt dat soort natuurwetten de grote meerderheid...

De vaststellingen op gebied van communicatie waarvoor we al dan niet de ogen kunnen sluiten, wijzen alle in de richting van wat eerder is gesteld: de mens, de wereld, de natuur, de ruimte, vormt één groot onlosmakelijk samenhangend geheel, overal en altijd al. Binnen dat grote geheel doet zich alles voor. En niets doet zich voor zonder enig verband met het geheel.

Als een groepje mensen samen herrie schopt dan wordt die spanning in allerlei vormen doorgegeven aan de omgeving. Als een groep mensen samenzit en samen rust schept, dan straalt die rust overal uit in de omgeving. Het bewustzijn is één geheel en is zo ruim en omvattend dat het alles ondergaat. Maar als het helder en rustig is, dan neemt het ook helder en rustig alles waar. Terwijl in het andere geval de waarneming verwrongen en vaag wordt als in heftig schuimend water.

Het feit dat groepen mensen samen het 'water' tot bedaren laten komen door systematische bewustzijnstechnische maatregelen toe te passen (zoals groepsmeditatie en yogisch vliegen) maakt dat de atmosfeer daardoor ook voor de anderen opklaart. Dat stellen we alleszins vast. Wetenschappelijk kan men dit fundamenteel gegeven enkel verklaren door de fundamentele werkelijkheid zelf van de verenigdheid van alle afgeleide werkelijkheden, door het verenigd veld van alle natuurwetten. Het ultiem verenigd veld is uiteraard overal (in) aanwezig. Via dit alomtegenwoordig veld is alles onmiddellijk bereikbaar.
Op die manier is het met de juiste techniek blijkbaar mogelijk om rust in de verre omgeving te pompen, massa's rust en kalmte, op basis waarvan alles beter loopt, mensen zich beter gaan voelen en minder agressief waardoor de misdaad daalt, beter opletten waardoor zich minder ongevallen voordoen, positiever gaan denken, het leven hoopvoller inzien waardoor ze zich creatiever en intelligenter aan hun opdrachten gaan wijden, enzovoort... Het effect van groepsmeditatie en yogisch vliegen in groep blijkt op die manier te werken. Het verenigd veld wordt verlevendigd, opgewekt, tot leven gewekt. En dat raakt iedereen en alles. Of men het dadelijk merkt of niet.

Fundamentele waarden zijn voor de massa der mensen niet zo gauw toegankelijk. Het is slechts een handjevol vergevorderde wetenschappers, die op kop lopen om de kennis van het verenigd veld reeds helemaal te begrijpen. Maar miljoenen beheersen deze kennis nu al door ze rechtstreeks toe te passen in Maharishi's technologie van het verenigde veld.
Dus we zien en proeven er de resultaten van, zonder er voorlopig veel intellectuele verklaring voor te kunnen geven.
Maar doet iedereen dat niet ook al, telkens wanneer hij een knopje van de afstandsbediening indrukt voor radio, TV, autodeuren, garagepoorten...
En wetenschap en techniek zelf doen dit ook, wanneer zij bijvoorbeeld toegeven nog altijd niet te weten wat 'electriciteit' in werkelijkheid is.

Copyright © Ben Pirard - 1996

TOP

HEBBEN KAN NIET, EN TOCH… - 25 juli 2002

Hebben is een illusie. Hebben is gebaseerd op de veronderstelling dat anderen de dingen die men zegt te hebben niet verplaatsen, weghalen. De uitdrukking, het begrip komen overeen met 'gepaard zijn' of 'in de omgeving binnen bereik blijven'.

Dieren hebben zo goed als niets. Ze blijven misschien een tijd op een bepaalde plaats, binnen een territorium, maar gaan daar eigenlijk al even gemakkelijk vandaan. Ze houden normaal geen objecten bij en veranderen die niet gewild van vorm. Dieren hebben dan ook geen grijporgaan zoals menselijke handen waarmee ze gemakkelijk dingen kunnen verplaatsen, bij mekaar plaatsen in mekaars omgeving, om dan zelf in die omgeving te blijven en ze te 'bewaken'.

Menselijke handen kunnen een kuipje vormen waarin voedsel en objecten kunnen komen te liggen. Dat heet verkrijgen. Maar handen kunnen ook worden omgedraaid en worden dan haakvormige grijporganen die kunnen nemen. Zij kunnen zich helemaal sluiten tot vuisten, die kunnen het verkregene of genomene verdedigen. Ze kunnen ook worden gebruikt om alleen maar te slaan of te kwetsen, om eventueel daarna te nemen zonder gekregen te hebben.

Maar wat men ook met zijn handen doet, men neemt er tenslotte niets van mee op zijn eenzame reis in de diepten. De dingen die we tijdens ons leven zeggen en denken te hebben, zijn alleen maar stomme tijdelijke gezellen in onze omgeving. Ze gaan gemakkelijk van de ene plaats naar de andere om ook daar weer hun tijd te verduren. En in feite zijn wij meer bezit van deze dingen dan de dingen van ons. Want we verkiezen vrijelijk om in hun omgeving te blijven, zodat anderen niet in de omgeving kunnen komen of blijven.

Dieren verplaatsen zich vrij langs de dingen van de ene plaats naar de andere. Mensen zijn, hoewel ze zich kunnen verplaatsen, bijna als planten gebonden aan één plaats, de plaats waar ze de meeste van hun zaken hebben bijeengebracht. Wanneer ze sterven blijken ze ineens niets meer te hebben: al hun zaken verhuizen naar anderen en anderen verhuizen naar hun woning. Ook in oorlogstijd of bij calamiteiten blijken ze niets te kunnen bij zich houden, zelfs hun lichaam niet. Het lichaam is het laatste wat een mens lijkt af te geven.

Copyright © Ben Pirard - 2002

TOP

WERELDEN IN EN DOOR MEKAAR - 2 augustus 2002

Er is de wereld van het vluchtige jachtige, waarin alles voortdurend verandert en wentelt, waar men probeert een spoor uit te zetten en te volgen, en steeds weer voor nieuwe keuzes geplaatst wordt daar waar sporen opsplitsen. Men is zelf voortdurend in beweging, bezig, vluchtend voor het ene, aangetrokken door het andere. Het is een wereld van voortdurende hoop en vrees, van aanhoudende begeerte en afgrijzen, van onophoudelijke winst en verlies. Het is de wereld van de verzameling van objecten in alle vormen, hoedanigheden en gradaties. Dit is de dagdagelijkse wereld voor de meeste mensen en voor zowat alle dieren.

Er is daartegenover de wereld waar men zelf niet beweegt, maar vanalles ziet en mogelijk ook doet bewegen, als het ware buiten zichzelf, dus zonder er in op te gaan, maar toch binnen het bewustzijn. Alles beweegt er voortdurend in en met en door het bewustzijn. Het bewustzijn wordt er door gekleurd en gevormd en kleurt en vormt er ook zichzelf mee. Het bewustzijn is volkomen stabiel op zich, maar wordt doortrokken van impulsen die bepaalde patronen vormen en door zich te richten versterkt het sommige patronen en laat andere verzwakken en uitsterven. Deze wereld wordt en werd beleefd door een relatief klein aantal ontwikkelde mensen die zich van de vorige hebben weten te onthechten door te stoppen met haasten, en terug tot zichzelf te komen.

Er is daaronder ook nog de wereld waar alles zo vol is van het ene wat er is, dat er in feite niets anders is. Deze wereld kan men als oneindige volheid of als oneindige leegte beschouwen. Het is de wereld van het louter zijn, zonder meer. Er is geen plaats voor verdeeldheid en ook niet voor beweging. Er is niets te krijgen of te geven, er is niemand of niets dan het ene al. Er is geen bepaalde plaats want het is al overal oneindig, er is geen bepaalde tijd, want het is al altijd oneindig. Er is geen onderscheid. Niets is mogelijk en alles is mogelijk. Niets gebeurt er en alles gebeurt er. Het is zo vol dat het leeg is, en zo leeg dat het vol is. Deze wereld kan nauwelijks beleefd worden. Toch is het de ultieme ware wereld.

Deze drie hoofdwerelden vormen als het ware drie lagen van het bestaan, die op elkaar steunen en die in elkaar voor komen en door dringen. Als bewuste geest kunnen we als het ware van de ene naar de andere navigeren door er gewoon onze aandacht aan te geven. We kunnen deze drie hoofdwerelden schematisch beschouwen als lagen in een oceaan. Er is de oppervlakkige laag van de voortdurende golfvormen, daaronder de laag waar wervelingen van het water in feite deze golven aan de oppervlakte vormen, daaronder een laag die zo stil en dicht en duister is dat er zowat niets lijkt te gebeuren.

Deze visie laat ook toe om in te zien dat er tegelijk heel wat verschillende wezens of vormen van leven in deze verschillende lagen kunnen voorkomen en zelfs van de ene naar de andere navigeren. Ook mensen kunnen dat. Maar in de diepere lagen komt men er steeds minder tegen. Wel andere wezens, die zich als het ware aan de leefomstandigheden in de diepere lagen hebben aangepast en zelfs gespecialiseerd. Deze wezens zijn in wezen en samenstelling niet veel anders dan mensen of dieren. Het zijn in wezen allemaal complexe patronen van gradaties van in ruimte en tijd samengaande impulsen zoals mensen dat ook zijn. Ze hebben hun eigen plaats en invloed en tijd in het geheel en leggen er hun eigen weg af als het ware.

Verder is het ook duidelijk dat de werkelijkheid niet zo scherp afgebakende werelden vertoont als hier schematisch is afgebeeld. Dit betekent dat er behalve deze drie hoofdwerelden ook nog twee 'buitenwerelden' en twee 'overgangswerelden' kunnen beschouwd worden.

De ene buitenwereld ligt voorbij de oppervlakte. Het is de limiet van alle bewegende objecten. Hier is niets dan beweging altijd en overal. Er is niets dan oneindige beweging. Deze wereld is vol van beweging. Zo vol dat er voor iets anders geen plaats is. Het is de volheid, het geheel van beweging.

De andere buitenwereld ligt voorbij de bodem. Het is de limiet van alle rust en stilte. Hier is helemaal niets dan onverdeelde eindeloze dichtheid van zijn. Deze wereld is rotsvast vol van onbewogenheid. Er is geen plaats voor iets anders. Het is de volheid, het geheel van stilte.

De twee 'buitenwerelden' zijn in se aan elkaar gelijk, zodat men kan zeggen dat er een gesloten lus is in het schema waarin de werelden worden onderverdeeld en dat de eerste gelijk is aan de zevende.

De twee overgangswerelden bevinden zich tussen de drie hoofdwerelden, zijn de overlapping van 'delen' ervan.

Zo is er een wereld waar men tegelijk bezig is met allerlei activiteit als in de bezige wereld, en waar men zich ook richt op impulsenclusters en losse impulsen die zich in het bewustzijn kunnen voordoen en die de activiteiten mee ondersteunen en sturen. Deze tussenwereld wordt door een deel van de mensen beleefd, die al gevorderd zijn in hun ontwikkeling.

En er is ook een wereld op de overgang van de diepere naar de basiswereld, waar hoofdzakelijk rust en stilte heerst en waar tegelijk een gering select aantal basisimpulsen worden gekoesterd, die voeding en wording geven aan de opeenvolgende werelden. Deze wereld wordt bevolkt door een zeer gering aantal ultiem ver gevorderde wezens, al dan niet van menselijke oorsprong, die de juiste verhouding hebben weten te vinden tussen fundamenteel invloed uitoefenen en volledig opgaan in het al of niets.

Copyright © Ben Pirard - 2002

TOP

'HET IETS IS EEN CURIEUZE STRUCTUUR VAN HET NIETS' - 9 September 2003

Het iets is het ingewikkelde ding.
Het iets ontstaat niet uit het niets.
Het bestaat uit het niets. Voortdurend.
Het iets is de vorm van het niet-iets.
Het niet-iets is absolute eenvoud, eindeloos symmetrisch.

Ik denk dat we eigenlijk allemaal van eenvoud houden. We voelen er ons toe aangetrokken in de mate dat we er afstand van hebben. We komen er dan uit voort als het ware, ontwikkelend ons verwikkelend in steeds meer ingewikkeldheid.

Maar aangezien ingewikkeldheid een vorm van eenvoud is, kunnen we ons ook via de ingewikkeldheid tot de eenvoud aangetrokken voelen. Door de vorm tot het zijn.

De uiteindelijke kunst van het leven wordt dan: door de ingewikkeldheid de eenvoud te zien en te voelen, te beleven dus.
Transparantie zou je dat dan kunnen noemen. Eenvoud die door de ingewikkeldheid heen ver-schijnt.

Copyright © Ben Pirard - 2003

TOP

OVERTUIGING - 2004-01-27

De overtuiging is een diepe impressie in de persoonlijkheidsstructuur van het bewustzijn.

De persoonlijkheid is de gezamenlijke structuur van kennis in een geïndividualiseerd bewustzijn. In deze structuur zitten relatief diepere en minder diepe lagen van kennis. De overtuiging is daarin een relatief diepe laag op basis waarvan het bewustzijn via de persoon functioneert. Omdat het om een diepe laag gaat is er kans dat het oppervlakkig bewustzijn, de persoonlijkheidslaag waar de dagelijkse aandacht vertoeft, hier niet actief weet van heeft. Men is zich met andere woorden meestal niet bewust van zijn diepe overtuiging terwijl men functioneert. Het vraagt een introspectie en diepe reflectie om deze bewust aan de oppervlakte te halen.
Maar ook dan is het niet zeker dat men er iets kan aan veranderen. De overtuiging heeft namelijk een soort functie als een operating system bij een computer. Men kan het niet zomaar ongestraft vervangen door een ander systeem, zonder daarbij een aantal min of meer goed werkende programma's aan te tasten.
Mensen kunnen soms heel ver gaan om te trachten hun diepe levensovertuiging veilig te stellen, en begaan daarbij eventueel de meest kronkelige wegen. Zelfs geweld en schijnbaar irrationele doodslag kunnen als middel worden ingezet, vooral wanneer twee tegenovergestelde overtuigingen zich met elkaar confronteren. Maar eer het zover is zal zich vaak een politiek getinte strijd ontketenen tussen individuen of groepen. De argumentatie kan in beide kampen beroep doen op dezelfde of gelijkwaardige autoriteiten (religieuze, wetenschappelijke, economische etc.) en kan zich kleden in overeenkomstige expressiemiddelen. Zelfs binnen deze milieus kunnen plaatselijk en tijdelijk verschillende overtuigingen naast of tegenover elkaar bestaan, waarbij nu eens de ene dan weer de andere aan bod schijnt te komen.

De overtuiging is het paradigma op basis waarvan een persoon functioneert. Het is een gekristalliseerde vorm van geloof, een vast patroon dat steeds doorlopen wordt wanneer het gaat om een proces van denken en handelen, en waaraan alle waargenomen resultaten worden getoetst. Het evaluatie proces op zich versterkt het patroon en houdt het in stand.

De overtuiging is in se een beperkt patroon, het fundamenteel onderscheid dat men maakt op het moment dat men in staat is om onderscheid te gaan maken binnen de gedachtenwereld.
De overtuiging van een kind is in het begin nog zeer beïnvloedbaar, nog niet vast, en wordt dus grotendeels bepaald door de omgeving waarmee het in interactie treedt. De rijkdom aan visie van die omgeving zal dus mede bepalen hoe ruim en rijk de fundamentele levensovertuiging zal zijn (of juist hoe bekrompen en arm).
Anderzijds is het ook wel zo dat de vaste wezenskern van de peroonlijkheid van het kind zelf al spelend en experimenterend deze omgeving verkent en toetst, en daarmee ook de overtuiging zelf die deze probeert op het kind over te dragen, via onderwijs, opvoeding, informatie enzovoort.

Er treedt dus in eerste instantie een interactie op tussen subject en object, die in een min of meer ongelijke strijd kan uitmonden. Meestal moet de originele wezenskern van de persoon daarbij het onderspit delven en wordt de oorspronkelijke overtuiging hetzij omgebogen hetzij bedolven onder invloed van secundaire afgeleide overtuigingen, die dan nog min of meer met elkaar in strijd kunnen zijn ook. De puberteit is de periode in de ontwikkeling van de persoon waar deze inwendige en interactieve strijd acuut kan gaan woekeren totdat een min of meer stabiel plateau van levensovertuiging is ingesteld.

Eenmaal dit gebeurd, dan wordt het moeilijk het gevestigde patroon nog te wijzigen. Het is dan zo vast geworden en zo centraal refererend dat het alles controleert wat met verdere uitbouw van de persoonlijkheidsstructuur te maken heeft, daarbij angstvallig per definitie alles uitsluitend wat zijn eigen stabiliteit tot wankelen zou kunnen brengen. Mocht er uit de omgeving of uit interne reflectie toch een stuk informatie komen die niet kan uitgeweerd worden, en die de gegrondheid van de aangehangen overtuiging aantast, dan zal dit tot een crisis leiden. Het gaat dan om het soort crisissen zoals die er tijdens en vlak voor de puberteit geweest zijn, toen min of meer definitieve vormen van de fundamentele overtuiging weer werden aan het wankelen gebracht of helemaal oplosten in afwachting dat er een nieuwe stevigere vorm binnen het bewustzijn kwam.

Overtuigingen zijn er natuurlijk van soorten en maten, ook binnen het individu. Men kan de diepste overtuiging, het paradigma waaraan alles wordt getoetst de levensovertuiging noemen. Meer in de alledaagse oppervlakte van de bewuste persoonlijkheidsstructuur zitten natuurlijk nog allerlei kleinere en grotere overtuigingen over deelaspacten of onderwerpen van de werkelijkheid. Hoe oppervlakkiger, of hoe meer in het bewuste deel van de persoon zij zitten, des te gemakkelijker ze nog kunnen worden veranderd.

Andersom is het zoals gezegd quasi onmogelijk de gevestigde levensovertuiging van een gevormde persoonlijkheid nog te veranderen of op zichzelf aan te passen. Wel kan men het effect ervan afschermen via allerlei maatregelen van min of meer blijvende aard. Maar de persoon zal in zichzelf niet meer zo gauw tot het veranderen van zijn fundamentele overtuiging overgaan. Dat laatste zou tot op zekere diepte alleen kunnen door middel van geëigende technieken, en dan nog valt het te betwijfelen of de eigenlijke wezensovertuiging kan worden aangepakt, op basis waarvan trouwens de interactie met de omgeving die deze technieken toch zijn vrijwillig gekozen of aanvaard wordt.

Groepen mensen en hele volkeren die een overtuiging delen, zullen bijgevolg zwaar met elkaar in aanvaring komen, indien de één of de ander de indruk krijgt dat zijn overtuiging wordt aangetast of zelfs maar aangevochten. Het kan daarbij letterlijk tot oorlog komen, zodra de spanning tussen twee groepen hoog genoeg is opgelopen en er een plaatselijke ontlading plaats heeft.

Overtuigingen, zowel binnen persoonlijkheden als binnen bevolkingsgroepen, als binnen hele volkeren, hebben dus een vitale functie voor groei en ontwikkeling. Hun lot is onderhevig aan dezelfde wetten van de natuur die ook de evolutie van individuen en soorten bepalen. De beste overtuiging is de overtuiging waarmee men het best en het duurzaamst kan overleven, en die dus ook zelf mee overleeft.
Welke overtuiging dat is… dat wordt pas proefondervindelijk na eonen van evolutie vastgesteld.

Copyright © Ben Pirard - 2004-01-27

TOP

Persoonsstructuur - 2004-03-20

De persoonsstructuur is het individuele relatienetwerk van kennis van zichzelf en van de omgeving. Het is dus een aspect van de persoon dat op zich min of meer statisch is, ofschoon het wel groeit en evolueert. De persoon als geheel laat impulsen van leven doorklinken in de vorm van dit netwerk volgens de erin gerealiseerde structuren van kennis.

Het is een relatienetwerk van kennis in die zin dat de elementen van kennis erin vertegenwoordigd naar elkaar doorverwijzen. De mate waarin deze doorverwijzing kan gebeuren en de aard ervan zijn bepalend voor wat we intelligentie noemen. Intelligentie betekent letterlijk het onderling verband van de kenniselementen, dus in essentie het relatienetwerk als zodanig.

De relatie, de link, het verband, de intelligentie van kennis bestaat enerzijds tussen de diepste wezenskern van de persoon zelf en de omgeving, maar anderzijds ook tussen de onderscheiden elementen van kennis in de persoon vertegenwoordigd.
Het wordt op dit niveau van beschouwen dan ook moeilijk om een duidelijk te onderscheiden afbakeningslijn te zien tussen de persoon en zijn omgeving, waaronder andere personen. Deze primaire beschouwing geeft ons eerder een beeld van een compleet geheel van relatiepatronen waarin min of meer geconcentreerde clusters voorkomen, die bij secundaire beschouwing een persoon als individu kunnen aanwijzen maar niet duidelijk aflijnen. De overgang van persoon tot persoon of van persoon tot 'zijn' omgeving is hier niet rechtstreeks te duiden.

De kennis relateert dus niet in eerste instantie naar afgelijnde entiteiten, maar naar kennis zelf. Het zijn de locale concentraties en koppelingen van kennisrelaties die eventueel op secundair niveau een beeld opwerpen van afgelijnde vormen en personen. Maar op het primaire niveau van kennisrelaties is het zelfs niet duidelijk wat of wie de drager is van deze structuren, aangezien kennisrelaties evengoed in levende cellen als in zogenaamd dode materie als zandkorrels of andere kristallen en vormen voorkomen. Of kennisrelaties 'zinvol' zijn is een andere discussie, hier is vooral aan de orde dat er een (meestal onzichtbaar) verband bestaat tussen verschillende elementen van de werkelijkheid, die op verschillende manieren als wetmatigheid kunnen terugkeren.

Het relatienetwerk lijkt een spel van verbindingen die al dan niet gemaakt worden. Elke verbinding op zich lijkt weinig betekenis te hebben, maar draagt er het hare toe bij om een groter geheel waarin zij voorkomt (of ontbreekt) op een bepaalde manier te moduleren.

De nieuwe persoonsstructuur ontstaat zelf rond een min of meer kleine kern van relatiestructuren die als het ware afbreekt van of geprojecteerd wordt uit het samengaan van grotere relatiestructuren van volwassen persoonsstructuren.

Copyright © Ben Pirard - 2004-03-20

TOP

Het Iets is een curieuze structuur van het Niets (2) 2005-12-07

Dit bedoel ik nou met:
"Het Iets is een curieuze structuur van het Niets":
Dat Niets is de niet-materie, niet dit, niet dat, niet wat dan ook. De ultieme zijnsgrond, die iedereen zelf kan ervaren, ontdaan van alles.
Het Iets, "materie", is een vorm van energie, en energie is een vorm van trilling, en trilling is een vorm van het Niets, van het Zijn.
Het eeuwige oneindige niets fluctueert op zichzelf in zichzelf door zichzelf, overal en altijd hetzelfde blijvend.
Wijzelf zijn dat en ook iets: een curieuze structuur van dat Zijn, een manier van zijn. We zijn curieus in twee betekenissen: merkwaardig als verschijnsel, en nieuwsgierig naar dat wat is en wat we zijn.

Copyright © Ben Pirard - 2005-12-07

TOP

Zijn

(Gepubliceerd op Wikipedia)

Het zijn is de meest eenvoudige staat van alles en iedereen. Het is de ultieme eigenheid die alle onderscheiden begrippen gemeen hebben, wanneer men abstactie maakt van al hun verdere eigenschappen. Daarom wordt het ook als de ultieme bestaansgrond beschouwd, waarin alles en iedereen verenigd is, in en uit voortkomt.

Het zijn wordt als de wezenskern der dingen beschouwd, omdat het in alles en iedereen aanwezig is en omdat alles en iedereen in dat algemene zijn voor komt. De 'dingen' zelf worden ter onderscheid van hun fundamentele gemeenschappelijke eigenschap Zijnden genoemd, omdat zij zich als ding van elkaar onderscheiden.

Zijn als werkwoord predikaat

Zijn is ook een werkwoord. Het suggereert enige activiteit. Al kan men moeilijk zeggen dat een kei bijvoorbeeld spectaculair bezig is te zijn. Maar het zijn wordt als predikaat bij de kei gezet, om aan te geven dat hij 'er' is. Zonder dat zijn zou er ook geen kei zijn. De kei zou dan niet zijn. En in de plaats van deze kei zou er een leegte zijn.

Negatieve beschrijvingen

De leegte is dan ook de enige, zij het negatieve, vorm waarin de kwaliteit van het zijn kan geplaatst worden naast de kwaliteit der dingen, die zich doorgaans op het niveau van de gemanifesteerde en gematerialiseerde wereld laten aanschouwen. Op dat niveau is het zijn als dusdanig onzichtbaar. Het wordt enkel door intellectuele redenering gepostuleerd als eigenschap.

En dan is men vaak genoodzaakt, teneinde dit ultieme begrip aan iemand uit te leggen, om eerst abstractie van alle andere eigenschappen van het object of de persoon te maken door die in feite een voor een te schrappen. Men bekomt dan een negatieve benadering van de realiteit, waarin haar 'franje' wordt gestript tot er in feite niets tastbaars, hoorbaars, zichtbaars overblijft, dan enkel de naakte realiteit van het niets. Dergelijke houding komt men vooral in de oosterse filosofie, bijvoorbeeld weergegeven in de Upanishads, tegen. Het lijkt een beklijvende houding, want zij leidt er soms toe dat mensen met deze houding negativistisch worden en in de praktijk de wereld gaan verzaken. Nochtans was het slechts de helft van de weg, want eenmaal men het zijn in zijn zuivere staat heeft teruggevonden, was het de bedoeling om met vernieuwd inzicht en ervaring van de essentie terug te keren in de wereld om die op een volledigere manier te kunnen beschouwen en beleven. Maar velen blijven in de 'diepte' steken. Misschien is dat de reden waarom men in het westen meer voor een afstandelijke intellectuele bespiegeling heeft gekozen, al heeft die natuurlijk net zo goed haar wereldvervreemdende invloeden.

Intuïtief zijn

Maar ook intuïtief heeft de mens het zijn altijd beseft, zoals bewezen wordt doordat er in elke taal een woord voor is voorbehouden.

Ook spiritueel wordt het zijn ervaren en dan bijvoorbeeld door mystiekers beschreven als een toestand van innerlijke rust en stilte, dezelfde rust en stilte waarin de kosmos rondom de mens lijkt te baden. Meditatietechnieken zijn erop voorzien het individu te helpen de weg naar het puur zichzelf zijn weer te laten ervaren, waar het innerlijke zijn vervloeit met het uiterlijke zijn, zoals beschreven in de toestand van Nirwana (Boeddhisme) of Samadhi (Indische Yoga).

In het oosten is vooral gekozen voor vereniging met het zijn om het te ervaren en om het zelf geheel te zijn. In het westen is men eerder intellectueel reflectief tewerk gegaan en zijn er talloze bespiegelingen omtrent het begrip gemaakt. Men houdt het bij een meer afstandelijke beschouwing van het wateroppervlak, daar waar de oosterling meteen in de oceaan duikt om ze te beleven.

Etymologisch zijn

Etymologisch is ons woord zijn verwant met zin en zien, die een meer gerichte vorm van zijn aanduiden, maar ook met het Latijnse esse dat in de andere Romaanse talen is omgevormd tot esser, être (samentrekking van estere), en het Sanskriet sat. In het Duits heet het Sein. Afgeleide woorden als essentie, essentiëel, essence, ook in samenstellngen zoals quintessens, entiteit, ontologisch geven de relatie van begrippen met het oerbegrip zijn weer.

Oostelijk en westelijk zijn

In de oosterse filosofie wordt het zijn het brahman genoemd, wanneer men het als zelfinteragerende absolute substantie der zijnden beschouwt. Het wordt ook als puur zijn op zich met sat aangeduid. Sat is dan een aspect van een in feite onafscheidelijk trio: sat chit ananda. Met chit wordt het kennisaspect binnen het zijn aangeduid, (ook het aspect bewust-zijn, bewustzijn als kosmisch gegeven). Met ananda wordt het ervaringsaspect van welbehagen, zaligheid aangeduid binnen deze drieëenheid.

Allegorische voorstellingen

In vele mythologieën wordt het zijn als eerste zijnsgrond allegorisch weergegeven met het beeld van een oeroceaan, (die dan ook nog eens kan worden gepersonifieerd). Zoals het water daarin alles doordringt zonder ergens een plaats voor 'niet-water' over te laten, zo ook is het zijn aldoordringend. Het ligt als 'basissubstantie' ten grondslag aan alle vormen die er zich als golven in ruimte en tijd in voor doen, dewelke het tegelijk doordringt en er zelf vrij van blijft, dus zonder essentieel te veranderen.

Ontologie, etiologie en teleologie

Omdat het zijn altijd onverdeelbaar verbonden blijft met alle dingen, is men zich gaan afvragen waar alles vandaan komt. Dat wordt beschouwd in de 'ontstaansleer', de ontologie. Daar worden bovendien religieuze kwesties beschouwde zoals het 'ontologisch godsbewijs' waarin het bestaan en ontstaan van God wordt overwogen. De verbondenheid tussen filosofie en het religieuze is altijd sterk geweest, ook in het westen, waar in feite een hele christelijke tak van filosofie ontstond, van Thomas van Aquino tot Søren Kierkegaard als meest uitgesproken exponenten. Natuurlijk is per definitie ook een godheid aan de wet van zijn of niet zijn onderworpen, zodat men het zijn als een diepere grond kan beschouwen dan de entiteit waar het betrekking op heeft. In de oude Europese mythologieën leefde het oorspronkelijk besef dat ook godheden (beschouwd als drijvende krachten) hun eigen omvang in ruimte en tijd hebben, zij het dat deze uiteraard quasi oneindig die van de mens overstijgt.

De oorzakelijke opeenvolging van toestanden wordt dan weer in de etiologie bekeken, en antwoorden op de vraag naar de zin van dit alles, het uiteindelijke doel van alle ontwikkeling in de teleologie van het Griekse τελος , doel (niet te verwarren met theologie van het Griekse θεος , god).

Filosofieën die zich met het zijn inlaten

Aristoteles, Heidegger, Hegel, Bloch, Thomas van Aquino, Nicolai Hartmann, hypokeimenon, ontologie

Copyright © Ben Pirard - 2006-06-03

TOP

Zijnde

(Gepubliceerd op Wikipedia)

Het zijnde is in filosofische context een afbakening in ruimte en tijd van het zijn. Het zijn doordringt als fundamenteel wezenskenmerk al wat is. Met het zijnde wordt dan “datgene wat is” aangeduid. Equivalente aanduiding in het Duits is das Seiendes, in het Frans l'étant.

Relatie zijn en zijnde

Zijn en zijnde vormen op die manier twee tegengestelde polen van een geheel. Het zijnde kan zowel een object als een subject zijn, het kan levend of dood zijn of het kan een toestand zijn. Ook leven en dood zijn zijnde. Kenmerkend voor het zijnde is dat het van voorbijgaande aard is, (al kan de duur ervan zo lang zijn dat het ons een eeuwigheid lijkt), daar waar het zijn zelf een eindeloos onbeperkt gegeven is in ruimte en tijd. Het zijn valt vanuit materieel standpunt gezien samen met het absolute niets, de stilte, de ruimte. Maar in combinatie met een zijnde vormt het zijn ‘iets’.

Het zijnde als golf

Het zijn wordt dan ook wel, vooral in de oosterse filosofieën, (en in vele mythologieën...) voorgesteld als een eindeloze oceaan, met daarin min of meer van elkaar gescheiden, maar toch ook weer deels in elkaar overgaande golven. Die golven vormen dan het zijnde, het relatieve aspect tegenover het absolute van het zijn zelf (dat dan met de oceaan als geheel samenvalt). De beweging van de golven staat in voor hun beperking in ruimte en tijd. Ze kunnen dus van elke mogelijke omvang zijn, en van iedere mogelijke duur.

Het zijnde vormt zich als trillingen van het zijn.

Relatieve complicaties

Elk zijnde kan, bovenop zijn kwaliteit van beperkt zijn, ook nog allerlei gecompliceerde samenstellingen van vormen hebben, die al dan niet met elkaar interageren of relaties van een andere orde aangaan. Op dat niveau beschouwd zitten we dan in de relatieve wereld van objecten, subjecten, krachten enzovoort.

Zijnde als entiteit

Een synoniem voor zijnde is entiteit. Toch wordt het begrip entiteit eerder met betrekking tot levende wezens gebruikt, maar dan wel om precies hun wezensaspect als voornaamste kenmerk te benadrukken. Men benadert in deze vorm de werkelijkheid op haar subjectieve aspect ('het ik ben').

Oosters zijnde

In de Indiase filosofie wordt de werkelijkheid altijd veel minder vanuit haar objectieve dan vanuit haar subjectieve aspect benaderd. Objectiviteit behoort tot het intellect, daar waar de oosterling de werkelijkheid altijd meer in haar geheel en als een subjectieve beleving ervaart. Toch wordt er ook daar wel geanalyseerd, maar dan zonder het verband met het geheel los te laten. Men gebruikt voor het begrip zijnde de term atman, wanneer het om een entiteit gaat. Het atman is het individuele aansluitingspunt van het zijnde als entiteit op het zijn, (dus op het brahman).

Het zijnde of een zijnde

Met ‘een’ zijnde duidt men de zijnsbasis van willekeurig welk object of subject aan. Met ‘het’ zijnde bedoelt men de collectiviteit van al die zijnden. Het zijnde krijgt op die manier ook een notie van continuïteit mee, parallel aan die van het zijn, al moet het om die continuïteit te handhaven voortdurend zichzelf vernieuwen, regenereren.

Filosofieën die zich met het zijnde inlaten

Aristoteles, Heidegger, Hegel, Bloch, Thomas van Aquino, Nicolai Hartmann, hypokeimenon

Copyright © Ben Pirard - 2006-06-04

TOP

Het Zelf

(Gepubliceerd op Wikipedia)

Het zelf of het Zelf komt overeen met het eigenste zijnde. Het is de essentiële kern van subjecten en objecten, (ook wel eens nominaal de ziel genoemd), die hun individualiteit bepaalt, waarmee ze zich van elkaar weten te onderscheiden als continue uniciteit.

Het zelf bestaat dan ook nooit zonder de relatie tot ‘de ander’ of ‘het andere’.

Meestal wordt de term ten opzichte van subjecten gebruikt, (ieder mens heeft of is in wezen een of zijn eigenste zelf). Maar soms wordt de term ook ten overstaan van objecten of zelfs abstracte begrippen gebruikt om er hun essentie mee aan te duiden en ze tegelijk te onderscheiden van andere objecten of begrippen. (Bijvoorbeeld: de tafel zelf is gemaakt van hout, daar waar de voorwerpen die de tafel sieren van andere materialen kunnen gemaakt zijn).

Het zelf maakt het ultieme wezenskenmerk uit van alles, dat subjectief of objectief ervaren of beschouwd kan worden.

Ken uzelf

Uit meerdere quoteringen blijkt dat waarlijk zichzelf kennen als het moeilijkste wat men kan verwezenlijken wordt beschouwd. Thales van Milete uitte dit ‘ken uzelf’ (γνώθι σεαυτόν) als antwoord op de vraag of er iets echt moeilijk kon zijn. Ook wordt dit gezegde wel aan Socrates toegewezen, die er ongetwijfeld vaak mee dweepte, en verder stond het ook gegrift op de Apollotempel in Delfi. In zijn Tao Te Ching zegt Lao Tse bovendien “Anderen kennen is wijsheid | Het zelf kennen is verlichting. | Anderen beheersen vereist kracht | Zichzelf beheersen vereist macht.”

Hoe men tot het zelf komt

Conceptueel

Het zelf is dat wat overblijft als men abstractie maakt van al het andere, dat wil zeggen, van alle eigenschappen die een individueel persoon of object kenmerken. We bestaan uit vele lagen zoals een ui. Of zoals een lasagne. Als je de lasagne voor het eerst ziet, kan je denken dat het gesmolten kaas is. Maar neem je dat laagje ervan weg dan zie je: oh nee, het was een deeglaag. Neem je die weg, dan (b)lijkt het eigenlijk spinazie. Maar daaronder zit dan alweer een deeglaag. En zo kan je voort alles gaan wegnemen (abstraheren) tot er niets meer over blijft… Dan zie je de bodem van de glazen pan: aha, de essentie van de lasagne! En die blijkt dan weer helemaal doorzichtig.

Als men zo doorgaat is het uiteindelijk niet te vatten: het zelf blijft als vage indruk achter zoals de onzichtbare glimlach die van de verdwenen kat uit Alice in Wonderland overblijft.

Uit eigen ervaring

Het gevoel van eigenwaarde of de zelfwaardering geeft een subjectieve aanwijzing van hoe het zelf ervaren wordt. En dat kan op vele manieren. Tegenwoordig neemt men aan dat er een hiërarchische geleding is in het mogelijke zelfgevoel. Enerzijds is er een algemeen ongestructureerd gevoel van zelfwaardering, maar anderzijds zijn er een aantal inschattingen van zelfwaardering op meerdere gebieden die los van elkaar kunnen voor komen. Een aantal auteurs vonden bij onderzoek naar factoranalyse een intellectuele, een emotionele, een fysische en een sociale zelfwaardering. Anderen vonden bij kleuters de indeling in sociaal, cognitief en sportief zelfwaarderingsgevoel. Onderzoek wijst er ook op dat domeinspecifieke zelfwaardering in de tijd stabieler en meer resistent is tegenover momentane stemmingen en omgevingsinvloeden, dan het in de tijd minder stabiele algemene zelfwaarderingsgevoel.

Zelfstandig naamwoord of bijwoord

We spreken van het zelf wanneer we dat op zich willen aanduiden als zelfstandig zijnde.

Als men een subject of een object van al zijn franje, uiterlijkheden en innerlijkheden ontdoet, waarmee het zich (al dan niet langdurig) manifesteert of zich voordoet, dan blijft uiteindelijk het naakte zelf over als pure essentie. Dat maakt dat het er nog net is als zijnde. Zonder ook dat zelf zou de individualiteit volkomen oplossen in het algemene onderliggende zijn dat aan alles ten grondslag ligt wat zich maar laat onderscheiden.

Het woord wordt eveneens als bijwoord aangewend in een constructie als: de tafel zelf is van hout gemaakt, of de tafel is zelf van hout. Maar men zou dan ook kunnen zeggen: het zelf van de tafel [dat wat de tafel essentieel als tafel kenmerkt, dus waarschijnlijk: een plat vlak met poten onder] is van hout gemaakt. Er is dus weinig verschil in betekenis tussen de constructie met het zelfstandig naamwoord en die met het bijwoord. De laatste is alleen meer literair in gebruik, de eerste meer filosofisch abstract.

Het zelf en het Zelf

Anders wordt het indien men het zelf al dan niet met een hoofdletter gaat schrijven. Hiermee wordt een (subtiel) betekenisverschil aangegeven en een impliciet waarde-oordeel toegekend. Zoals meestal ligt de waarde van het woord met de hoofdletter hoger dan die van het woord met de kleine letter. Wanneer het met een hoofdletter wordt geschreven komt men meestal op spiritueel-religieus terrein, maar dat hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn. Ook louter filosofisch of psychologisch kan het zeer subtiele onderscheid tussen beide worden gemaakt.

Het kleine relatieve zelf

Het zelf met kleine letter doelt op de minder absolute aldoordringende vorm van het wezenskenmerk, die van het relatieve individu op zich. Het duidt op een zekere betrekkelijkheid in tijd en ruimte. Er is tegelijk (diachroon) continuïteit en (synchroon) uniciteit van het wezen, zowel in de eigen ervaring als in de duiding door anderen. Dit leunt qua niveau van beschouwing dichter aan bij de relatieve persoon, en betekent iets als het individu in kwestie.

Subjectief wordt het zelf ervaren als de geïndividueerde identiteit, of het wordt geheel niet bewust ervaren maar dan objectief als zodanig aangeduid. In de Indiase filosofie heet het Jihva (de geïndividueerde ziel). In het westen wordt ernaar gerefereerd als bijvoorbeeld (in het Duits) das Es (‘het’), zoals we dat bij Freud en Jung tegenkomen. Het is daar het relatieve zelf dat de persoon als dusdanig structureert. Het is als het ware ‘het blok persoonlijkheid’ dat iemand wezenlijk kenmerkt, zonder dat deze zich daar noodzakelijkerwijze van bewust is. In de psychoanalytische context is het zelfs uitdrukkelijk onbewust, het onbewuste zelf, dat volgens Jung enkel via droombeelden met de persoon communiceert.

Maar in puur filosofische context kan het woord zelf ook worden gebruikt als objectieve duiding van het wezenskenmerk van een individu, zonder dat daar een connotatie van bewustzijn bij te pas komt.

Het zuivere absolute Zelf

Met een hoofdletter geschreven doelt men meestal op het Zelf in zijn meest absolute essentie, waar het helemaal identiek is met niets anders dan zichzelf. Het behoort tot het beschouwingsniveau van het zijn (het Zijn) dat alles op gelijke wijze doordringt zonder enig onderscheid en dat zelf overal en altijd hetzelfde is.

In de Indiase filosofie zoals die van Shankara wordt dit Zelf de Atman genoemd, dat soms ook als ‘individuele ziel’ wordt vertaald. (Het Zijn daarentegen wordt er het Brahman genoemd, dat in alles, ook elk Atman, zonder onderscheid aanwezig is als grondessentie en zelfs als grondsubstantie). Met het Zelf wordt het onderscheid aangeduid dat het ene individu van het andere lijkt los te maken (alhoewel men er tenslotte van uitgaat of toe besluit dat dit Zelf voor iedereen ook hetzelfde ene Zelf is en als zodanig dus iedereen verbonden is). Het wordt dus alleen maar onderscheiden voor het gemak, naar analogie met het onderscheiden zijn van de relatieve personen die elk door het (dus ‘hun’) Zelf worden gedragen. Dit paradoxale onderscheid wordt vaak allegorisch weergegeven in de vorm van de relatie tussen de oceaan (het Zijn) en de individuele golven (de Zijnden).

Wat is het Zelf dan? Dat wat overblijft wanneer alle lagen van jezelf helemaal weg zijn. Wie je bent, wanneer alles in jezelf stil is. Dat is iets wat je theoretisch, spiritueel, religieus, filosofisch, poëtisch enzovoort mooi kan beschrijven inderdaad, maar dat is het niet. Het is wat Je ervaart als het stille rimpelloze vlak dat in jezelf op zichzelf overblijft wanneer je alle laagjes door hebt. Sommige vormen van meditatie zijn een hulpmiddel om deze toestand te bereiken en metterdaad zichzelf, het zelf, of het Zelf, te (her)kennen als de essentiële basis van alles wat zich laat onderscheiden.

Copyright © Ben Pirard - 2006-06-16

TOP

Er is een probleem met 'de wetenschap' - 12 dec 2006

Of met 'de wetenschapper'? Het is niet de eerste keer dat een achterliggende 'wetenschappelijke opvatting' zich aandient in wijzigingen van encyclopedische artikels. Het gaat om een opvatting of ingesteldheid die grenst aan een geloofsopvatting, of er in feite misschien gewoon een is tussen alle andere.
'Wetenschap' wordt dan stilzwijgend (voorlopig nog) als alleenzaligmakend beschouwd, als enige waarheid en enige ernstig te nemen kennismethode. Op grond van die 'autoriteit' mag dan losweg gesnoeid worden in artikels, (zeg maar gecensureerd). Kennis die niet of nog niet wetenschappelijk geverifieerd of onderbouwd is moet weg volgens alle fanatieke aanhangers van het wetenschappelijk geloof. Zij bepalen ook liefst zelf (subjectief!) welke kennis dan wel wetenschappelijk onderzocht en bevestigd of zelfs maar vernoemd mag worden en welke niet (vooral dat laatste is vaak op sterke persoonlijke vooroordelen gesteund). De positieve keuze gaat hier steevast naar onderwerpen die in de dominante denktrant van de eeuw passen (tasbaar materialisme, rationaliteit, concurrentie, strijd, macht over de natuur...). Al wat niet in dat plaatje past wordt dan als bijvoorbeeld 'esoterie' verketterd, met de ondertoon van 'minderwaardig'.

Enkele kritische bedenkingen daarbij:

  • wat is wetenschap ?
  • is er qua menselijke kennisverwerving enkel 'wetenschap' ?
  • wie is een wetenschapper ?
    • is een diploma of getuigschrift vereist ?
    • volstaat enkel een diploma of getuigschrift van zekere graad ?
    • zijn bijkomende prestaties of getuigenissen vereist ?
  • welke bevoegdheid heeft een individuele wetenschapper ?
    • over het eigen studiedomein ?
    • over aangrenzende domeinen ?
    • over niet-wetenschappelijke onderwerpen en domeinen ('overdracht') ?
  • is een encyclopedie wetenschappelijk (in haar geheel en in haar onderdelen) ? 

Mijn standpunt is duidelijk: 

  1. Er is geen praktisch hanteerbaar begrip van 'DE wetenschap' 
  2. Het overgrote deel van menselijke kennis is in ieder geval niet-wetenschappelijk 
  3. Een encyclopedie is een verzameling menselijke kennis van diverse oorsprong; wetenschap is er daar slechts een van. Die andere domeinen van kennis zijn die welke aan wetenschap voorafgaan, onder welke naam dan ook (filosofie, mythologie, religie, volksgeloof, esoterie, muziek, kunst, geschiedenis etc.), en die verder geldig blijven voorzover wetenschap er niets voor in de plaats stelt. Het is aan de lezer ze al dan niet met een korrel zout te nemen, (niet aan de 'objectieve' auteur). 
  4. Indien er een wetenschappelijke benadering voor een onderwerp bestaat, dan moet die tenminste in het lemma vermeld staan en indien er geen andere manier van kennis omtrent dat onderwerp is, dan kan er alleen wetenschappelijk over gerapporteerd worden. Het gaat dan over een onderwerp dat door de wetenschap alleen tot stand is gekomen. Dat neemt niet weg dat geen enkel onderwerp een eiland van kennis op zich is, en dat dus verbanden naar aanverwante kenniselementen (al dan niet wetenschappelijk benaderd) ook mogen of moeten aangegeven worden, (want er in werkelijkheid wel zijn). 
  5. Indien er wel andere benaderingen voor een lemma bestaan of bestonden, dan enkel de wetenschappelijke, dan moeten die eveneens vermeld staan. 
  6. Indien over een onderwerp of onderdeel niets wetenschappelijks kan aangetoond worden, dan blijft het in sui generi, op zichzelf vermeld. Een bewering dat 'iets niet wetenschappelijk is onderzocht of onderbouwd' is op zich in ieder geval van geen enkele betekenis, (tenzij dat het iets over de stand van de wetenschap zegt). Het zegt niets over het onderwerp zelf. 

Conclusie: 

  1. Het begrip 'wetenschap' is niet sluitend genoeg om als argument te worden ingeroepen voor al dan niet behouden van een lemma of onderdeel in een encyclopedie van menselijke kennis
  2. In naam van 'de wetenschap' mag dan ook geen lemma of onderdeel verwijderd worden over een onderwerp omdat er (nog) geen sluitend wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan, dat behoort namelijk zeker niet tot haar domein 
  3. Indien de wetenschap tot een tegengestelde visie is gekomen over een onderwerp of onderdeel dan moet dit zo vermeld worden en moet de eerdere visie eveneens weergegeven blijven 
  4. Kenniselementen die verwijderd worden zijn niet meer voor verder onderzoek toegankelijk, ook niet voor individuele wetenschappers, gesteld dat die er iets zouden mee willen gaan doen…

Copyright © Ben Pirard - 2006-12-12

TOP

Spontane onbewuste kennis

Het is interessant om te bedenken dat zich in de kennispiramide vrij spontaan en onbewust structuren vormen, die aan de algemene wetmatigheden van de KPM als geheel beantwoorden. Zo is er bijvoorbeeld op gebied van geluiden, die halfbewust of onbewust worden waargenomen, een kenniscomplex dat zich binnen het geheel heeft gevormd en zich verder aanpast en uitbreidt. Dat wil zeggen dat de mens deze vaak hoogstaande kennis in stilte in zich draagt, zonder het te beseffen. Intussen oefent het complex ongezien en ongehoord zijn invloed uit en staat beschikbaar voor het moment dat men er wel bewust toegang toe krijgt. De aard en de kwaliteit van dit soort onderbewuste of onbewuste kennis staat los van de aard en kwaliteit van de kennis die wel bewust werd verworven, vooral via de kanalen van opvoeding en culturele vorming. Dat wil zeggen dat ook de waardeschaal en de normen, die binnen dat soort spontaan verworven kennis gelden, mogelijk totaal verschillend en zelfs in tegenspraak kunnen zijn ten opzichte van de waarden en normen die via de cultuur zijn aangeleerd. Het is niet denkbeeldig dat hierdoor conflicten en crisissen kunnen ontstaan, intern in het individu, of interindividueel of met de samenleving vanuit het individu, of ook extern tussen individuen of samenlevingen onderling.

De hiërarchisch geordende kennisniveaus, die tot dergelijke spontaan onbewuste kenniscomplexen behoren, hanteren hun eigen woordeloze begrippen. Zij maken dat de geest op zichzelf min of meer actief kan zijn en zich verder kan structureren zonder of ondanks de langs verbale weg aangelegde kenniscomplexen vanuit cultuur en opvoeding. In feite maken deze laatste slechts een oppervlakkig 'laagje' van het gehele kenniscomplex van de geest uit, zij het dat dit vaak een erg taaie en weinig transparante vernis is. In de verhouding tussen spontane en aangeleerde kennis spelen vooral de doorgangkanalen een rol. In hoeverre er kenniskanalen aangelegd en beschikbaar zijn voor toegang tot de aangeleerde kenniscomplexen enerzijds en tot de spontane anderzijds. Het ene kan het andere hinderen of domineren, of desgevallend geheel afsluiten. Maar het principe blijft gelden dat spontane kennis zich van nature vormt in iedere kennispiramide. Dit verklaart hogere en zelfs zogenaamd paranormale begaafdheden. Dit zijn begaafdheden die zich spontaan tot een hoog niveau van organisatie hebben gestructureerd en bijgevolg relatief minder hinder ondervinden van de vanuit de cultuur aangeleerde structuren.

Mensen kunnen op die manier kennis hebben van dingen, die zij volgens de geldende normen van de cultuur normaal niet kunnen hebben, of dingen doen, die volgens de geldende waardeschaal absoluut ondoenbaar zouden zijn. Het geestelijk organisme overstijgt daarmee de hele culturele opvatting over wat het kan en niet kan. Indien een individu dingen blijkt te kennen en te kunnen, die volgens de gangbare culturele norm niet mogelijk zijn, dan leidt dit tot spanningen die zich nogal eens ten nadele van het individu ontladen. Termen als 'hekserij', 'ketterij', 'onzin' of 'waanzin' zijn dan vaak niet van de lucht, samen met de maatschappelijke implicaties die eraan gekoppeld zijn zoals uitsluiting, afzondering, isolatie, medicatie enzovoort tot eventueel executie toe. Dit alles is het gevolg van de onwetendheid over de ware aard en functie van de menselijke geest binnen de evolutie van zijn soort. Zonder het te beseffen hebben culturen daardoor vaak in eigen vlees gesneden, en doen dat nog, en daarmee hun verdere ontwikkeling als zodanig in de kiem gesmoord. Maar de natuur gaat altijd weer voort en werkt dan opnieuw in andere culturen, in andere weer nieuwe individuen volgens dezelfde principes en met dezelfde middelen die haar eigen zijn, maar men zou kunnen zeggen met ander materiaal. Intussen is het vertroostend dit te weten, al schept het natuurlijk een zekere afstand en noopt het tot enige voorzichtigheid, zowel intern als extern.

Het luisteren naar geluiden van de natuur hielp natuurvolken zoals de Indianen om voor zichzelf een hiërarchisch geordend totaalbeeld van hun omgeving in zich te dragen, waarmee ze perfect in harmonie met die omgeving konden leven. Tegen een dwangmatig en vooral verbaal samengehouden samenleving hadden en hebben ze daarmee natuurlijk weinig verhaal. Spontaan verworven natuurlijke kennis betekent een innerlijk richtsnoer en behoeft geen extern opgelegd gedragshaam. Maar wanneer het door zulke uiterlijk opgelegde code wordt overmeesterd, verstikt het en gaat ten onder. Omgekeerd kan een samenleving amper functioneren indien er voor het ontbreken van voldoende ontwikkelde spontane kennis geen uiterlijk opgelegd patroon in de plaats is gekomen. Dat laatste is vooral kenmerkend voor de westerse beschaving, die wel degelijk is toegespitst op het uiterlijk opleggen van gedragscodes. En al heeft zij de grootste moeite om haar status quo wat dat betreft te handhaven (geweld, gevangenissen, depressie, ziekten en crisissen allerhande zijn daar de signalen van), toch weet zij telkens weer net voldoende levensenergie op te pompen en te verbruiken voor middelen van onderdrukking van die uiterlijke symptomen. Op die manier wordt de natuurlijk aangelegde kennis verduisterd (en niet alleen zij). Maar zij is er gelukkig wel en oefent mee haar invloed uit.

Copyright © Ben Pirard - 2009-05-23

TOP

Copyright © Ben Pirard -

thuispagina Laatste wijziging: door B.Pirard (©) 17 juli 2009 22:21, email contact - Copiëren toegelaten mits bronvermelding -